4*
I. Af deel. Ebbende glad lang Hair, inzonderheid agter
v [u , aan de Voorpooten en op de Staart.
Hoofd- Behalve de geinelde Honden, die alcemaal
STüK' van natuure o f door de afkomft, opvoeding en
Honden gewoonte, tamzyn, endenMenfch Veeleer be~
in Afrika, fchutten dan befchadigen, is ’er een Ras van
wilde Honden oyer den Aardbodem verfpreid,
die zo wel in gedaante als in aart van onze
Honden verlchillen. Deeze wilde Honden hebben,
dat zonderling is, in fommige Landen
geen bekwaamheid, zo ’t fchynt, om te blaf?
fen, maar zy huilen zo veel te yzelyker. Zo-
danigen zyn ’e r , zo wel in Afrika als in Amerika.
Van die van Guinée en de Goudkuil
wordt verzekerd, dat zy zelfs niet byten: zy
zyn zeer leelyk, hebbende geen Hair over ’t
geheele L y f en lange ilyve Ooren, alsdeVos-
fen. Aan de Kuil van Congo, Angola en Ben-
guela, loopen déeze Honden by groote Troepen
, en doen niet alleen de Leeuwen, Tygers
en andere-verfcheurende Dieren, maar zelfs de
Olyphanten den Oorlog aan, zonder de Men-
fchen eenigzins te befchadigen ; niettegenftaan-
de deeze Dieren van de Inboorlingen, door ’t
grootile deel van Afrika, gevangen worden en
gedood , tot hunne Spyze.
InAmeri- In Amerika vindt men , zo wel als in Afia,
ba. verfcheiderley foort van Honden ; doch ’t is
twyfelagtig, o f de wilde Honden, die aldaar
ayn, hunne afkomft hebben van wilde, dan van
tamme Honden, die men in ’t wild heeft laaten
looloopen.
De Engelfchen vonden, op ’t Eiland I. Afdeel,
Juan Fermndez , geheele Troepen van wilde XIII.
Honden, die men yernam, dat door:de Spaan- HoOFD"
fchen aldaar waren geplant en federt voortgeteeld.
Deeze Honden vielen op hun aan ; zo
dat men in ’t algemeen niet van de wilde Honden
zeggen kan , dat zy den Menfch niet aan-
randen. Daarentegen vonden eenigen van ’t
Scheepsvolk van ’t verongelukte Schip de Weiger,
inde Noordelyke deelen aan den Ooftkant
van Zuid-Amerika , ver van de Volkplantingen
der Europeaanen , ook geheele Troepen van
wilde Honden , waar van zy eenige Jongen uit
de Neften namen en die tam maakten ,• welke
hun als de getrouwfte tamme Honden bybleeven
en dienden. '
De Groenlanders hebben geen ander Huifelyk In Groen-
Dier dan Honden, die, zo dra zy ze in ’t wildeland*
laaten loopen, zeer woeft en wreed worden. De
Honden-Eilanden, waar van ieder niec meer dan
een Myl in den omtrek heeft, voeren dien naam
van een groote menigte Honden , zo men wil
meer dan vierduizend, welken de Groenlanders
in den Winter daar op onderhouden. Z y voeden
deeze Honden met een foort van Zee-Mos,
met Mosfelen • en dikwils ook met een weinig
Robben-Spek, f indien zy ze lf dit misfen kunnen.
Vervolgens vangen en doodeh zy dezel--
ven , gaande ’er op ter Jagt , en laaten ze in
den Wind droogen, o f fteeken het Vleefch weg,
ft zy in de Sneeuw o f onder ’t Y s , by Zomer
I . D eel, j i Stuk. 20