I. Afdeel.
XIII.
Hoofdstuk.
Leeftyct.
Hunne
Stem.
5*
De Leeftyd van een Hond wordt gerekend
op twaalf o f vyftien Jaaren; doch fomtyds is
’t wel twintig of daar boven. Ik vind aangetekend
van een Krulhond, dieinzyn agtentwin-
tigfle Jaar ftierf. V y f Jaaren was hy doof, ftom
en bykans ftekeblind geweefl: hy trilde onder
’t gaan en waggelde als een dronken Menlch: hy
at niet dan Vleefchnat en Vogten: geduurig lag hy
op een Kuffen aan,den Haard, dewyl zyn Meester
veel liefde voor hem hadt, en hem, tot zyn
laatften adem toe, bezorgen wilde.
Men kent den Ouderdom der Honden aan de
geelheid hunner Tanden en de fchorheid van hun
Geluid, dat anders het fchelfte is van alle Dieren.
Men kan hun Geblaf en Gehuil zeer ver
hooren, doch het Geblaf fchynt als een navolging
te zyn van de Menfchelyke Stem o f een
Geluid, dat zy tot affchrikking van de Menfchen
maaken; want men vindt niet alleen aangemerkt,
dat de wilde Honden niet blaffer, maar zelfs
dat de tamme Honden, op onbewoonde Eilanden
gebragt, door den tyd alle bekwaamheid
verliezen om dit Geluid te maaken. Sommigen
hebben zulks toegefchreeven aan de Hitte van ’t
Klimaat, doch die is waarfchynlyk de reden niet.
De Laplanders hebben een Geheim, om de ver-
woedfte Honden te doen zwygen en befchaamd
de wyk te doen neemen, met de Staart tuffchen
de Beenen: ’t welk denkelyk maar in ’t onbe-
fchroomd ftyf aankyken beftaat. Een trouwe
Hond huilt fchrikkelyk, waaneer hy zyn Meester
ter hoort fchreeuwen om hulp, of traanenftor-1. Afdeel.
ten. Hy hui'c ook dik'wils onder 't geluy der XIII,
Klokken of geklank van Speeltuigen; waar uit £TUk°FD"
men opmaakt, dat de Honden geen Liefhebbers
zyn van ’t Mufiek. '
De Heer Daubenton merkt de Kenmerken,
die de Heer L innaïus, en anderen, welken hy
Methodiflen noemt, opgegevèn hebben van den
Hond, als niet genoegzaam aan , om dit Dier van
alle anderen te onderfcheiden. H yzegt, dat zy_
niet allen even zeker zyn en maar een klein gedeelte
der Bèfcbryvinge van dén'Hond uittnadken
(*). t I s , inderdaad, een groot v e r fch ile en
beknopt Samenftel uit te geeven van al de drie
Ryken der Natuure , ó f van eenige weinige
Dieren dikke Boekdeelen te fchryvcn, welken
, indien men op deezè wyze.de ‘ geheele
Natuurlyke Hiftorie vervólgen wil, verfcheide
Leeftyden van een Mehfch' vereifchen en een
geheele Bibliotheek opvullen zullen, eer dat,dié
Befehryying ten einde is gebragt. (Doch de gemelde
Kenmerken , zo lang ’er'geen beter opge-:
geven z y n , behoudende, zal ik, om ’t gedagte
gebrek éenigermaate te gefhoet te kómen, hier
de Befchryving van de Lighaamsgeflalte, uit
den laatften Druk van ’t Werk van LiNN.f.us,
byvoegen.
fle t Hoofd is aan den top gèkield. De On- Lighantns*
der-geftake,
(*) Description tlu Cbien, Paris 1/58. Octavo,
pag. i»2.
- I. Djski,. II Stuk, D 3