I. Afdeel. 0 °k is hy aan. de Holen, die hy in ’t doof-*
XVI. graaven van Dy ken en Dammen maakt, zeef
Hoofd- kenbaar; doch deezc Holen loopen dikwils zo
„ * ver inwaards en zo bogtig, dat men hem daar
Otter. TT
in niet kan betrappen. Hy huisveft fomtyds
in de uitgeholde Stammen van oude Boo.
men, die aan ’t Water liaan, of inde tuflchen-
wydte van groote Steenen, waar uit de genen,
die op ’t Otter-fchieten uitgaan, hemweetente
lokken, door op een klein Fluitje blaazende
de Stem van zyns gelyken naar te bootzen.
Schade- De Schade, welke dit Dier aan den Vifch,
lykheid. in de Rivieren o f Vyvers toebrengt, is zeer
groot. Vifch is de gewoone Spyze der Otteren
niet alleen, maar zy zyn zeer lekker, ee-
tende, als zy de ruimte hebben, llegts het vetfte
. en lekkerfte daar van en het overige aan de Meeuwen,
Kraaijen, Arenden, o f andere Roofdieren,
ten prooy laatende. Bovendien fleepen
zy ook een menigte Vifch in hunne Holen weg ,
die daar verrot en bederft, en dus niet van de
Otters, dan by gebrek, gegeten wordt. Men
verzekert, d a t z y , verhongerd zynde, ook wel
op Lammeren aanvallen en die dooden. ’t Is
ontwyfelbaar , dat zy het Watergevogelte
niet fpaaren, indien zy hetzelve betrappen
kunnen.
Behendig- De Natuur heeft aan dit Dier een byzondere
behendigheid gegeven, om de Viflchen, die het
al zwemmende onmogelyk zou kunnen inhaaien,
te vangen. In Vifchryke Rivieren zwemt de
Ot-
Otter tegen den Stroom van ’t Water op, en I .afdeel.
dus loopt hem zyne Prooy gelyk als in den ^-VL
Mond, zo dat hy zig gemakkelyk kan verzadi-STUK.
gen ; laatende, ’t geen hem niet ftnaakt of over- otter.
fchiet, maar dry ven. In Vyvers en ftilftaande
Wateren verfcbrikt hy dikwils de Viflchen,
door een flag met zyne Staart, die daar op zig
naar den Wal begeevende van hem, op zyn
gemak, gevangen worden. Op die wyze fchroomt
hy niet Viflchen, die langer zyn dan hy zelf is,
aan te pakken; wanneer hy dezelven omkeeren-
de tegen zyn Buik drukt, en z e , een Gat in de
Keel bytende, aanftonds weerloos maakt. Zeer
kenbaar is, in zulk een geval, de plaats aan het
geweld, d a t ’er gefchiedt, en ’tBloed, ’twelk
geplengd wordt; daar ondertuflchen de Otter,
in die omftandïgheid, onder Water naauwlyks
te betrappen is , hoewel hy ook fomtyds in de
Netten en Fuiken, indien dezelven fterk genoeg
zyn , vaft loopt en door enkel gebrek van
Lugt- verflikt. Honderd gelegenheden zyn ’er
voor hem, om leggende tuflchen ’t Riet, of in
gaten aan de kant, o f in ruigte en tuflchen Steenen
op den Grond van ’t Water, al loerende
af te wagten, dat hem zyn Aas van zelf in handen
valle. ’t Is zeker, dat hy ook Kikvorfchen
en Kreeften e e t.'
Men heeft zig van deeze behendigheid der % is tot
den Vifch-
Otteren ook wel eens tot voordeel weeten te y angft
bedienen. De Jongen , die men tegen den dienftig.
Herfft fomtyds vindt, o f ook wel Ouden, in- i,z u i l, iisiuK, M 3 dien