J. Afdeel.
XVI.
Hoofdstuk.
VI.
Putorlus.
jEtoncfem.
Eigeafchappen.
(6) Wezel met gefpleeten Voetzoolen, het Lyf
zwartagtig geel, de Bek en Oorlapjes wit.
Dit Dier, waar van de Latynfehe Naam Pu*
torius is, en de Franfche Puteis, heet in ’t Ita-
liaanfch Foetta o f Puzolo , volgens Aldrovan-
dus; de Savoj aarden noemen hetzelve Paillet,
de Duitfchers lltis o f Ulk en Bmtzing: in Poolen
heet het Vydra ; in Bohemen Tcberz ; in
Sweedfch Scania lller i de Engelfchen noemen
het Polecat o f Fitcbet , de Pikardiers Catharet.
Den eerftgemelden Naam heeft het zekerlyk
van wegen den onverdraaglyken Stank dien het
uitgeeft , voortkomende , zo men wil, uit de
blaasjes o f beursjes aan ’t Fondament, waar in
een Vogt is, dat zeer flerk ruikt.
De Bontfem is een Europeaanfch Dier, dat
zïg in gaten o f holen tuflchen opgehoopte Steenen
, o f ook wel onder aan de Wortels van
Boomen en by de Schoeijingen aan den Waterkant,
onthoudt. Het gaat by nagt op den roof
uit, en fleelt Konynen, Eenden , Hoenders o f
ander Gevogelte , derzelver Jongen en Eijeren
zeer gretig verflindende: hoewel het buiten twy-
fel ook Rotten, Muizen en ander klein Ongedierte,
vernielt. Zelfs maakt het Jagt op Vis-
fchen, tamme en wilde Katten. In de Tuinen
ver-
( 6) Muftela flavefcente nigricjms , Ore albo,
Collari flavo. Faun. Suec. 8. Syft. Nat. 5. N°. 3.
Putorius. Gf.sn . Quadr. ?6?. Aldr. Utig. 330. Jonst.
Quadr. Tab. 64. Raj. Quadr. 199,
vergadert het ook veelerley Vrugten , en in t j( Afdeel,
Voorjaar vangt het Kikvorfchen , Slakken en XVI.
Springhaanen in de Weiden. In de Bollchen
graaft het Holen tot zyne verblyfplaats, gelyk
de Konynen, en dewyl het, z o ’t fchynt, den
ftank van zyn eigen Vuiligheid niet verdraagen
kan, doet het zyn gevoeg in een Kuil, ver van
zyn Hol.
Deeze Dieren worden ten deele wegens de
fchade , die zy aanregten , ten deele wegens
hunne fraaije Vagt, gejaagd en gevangen. Hunne
verblyfplaatfen zyn niet moeielyk te vinden,
zo aan den Stank, als aan het Spoor, dat zy in
’t loopen met hunne Staart maaken. Ook hebben
zy de manier, van gaten te booren onder
de Haagen en Schuttipgen , daar men dan Vallen
en Strikken yoor kan zetten: doch het belle
is , zodanige Knippen te gebruiken, waar in de
Bontfem aanftonds verflikt pf verpletterd wordt;
dewyl h y , in een Strik van Touw- o f Val van
Houtwerk levendig gevangen zynde , dien met
veel verwoedheid in Rukken byt. Een harde
Slag op den Kop, of op de Neus, is voor hem
doodelyk.
De Bontfem is kleiner dan de Marter , enLiglmms-
zweemt, in geflalte, eenigermaate naar een Vos. §eftal-e*
Hy heeft een breede ingedrukte Rug , korte
Pooten, fcherpe Tanden en kan zeer vinnig by-
ten. . De Ooren zyn kort, breed en rond. De
Snoet gelykt fomtyds naar dien van een Varken,
fomtyds meer naar dien van een Hond, en deeze
J, D eel. II Stuk. N 5 Z y n