I. Afdeel, verdeeld. Dè Milt geleek zeer naar die van
XXI. een Hond ; de Nieren waren van figuur als in een
stuk°FD Menfch * doch niet grooter dan een Boon:: het
Hart hadt volmaakt de gedaante van een Kegel :
. de Longen' waren mét eèn Spongieufe zelfftan-
digheid bedekt. Severini heeft opgemerkt ,
dat de Herfenen van een Mol groot zyn en on-
derfcheidelyk.
Teel- t Ik zal voornaamelyk agt geeven op de deelen
deden, der Voortteeling, waar van men hier een Toe-
ftel vindt, die te verwonderen is in een, naar
den uiterlyken fchyn , zo veragtelyk Beeftje :
doch miffchien was ’er die noodig, om de Paa-
ring onder den Grond , en zonder die bewee-
gingen, welken andere Dieren daar toe. gebruiken,
te.kunnen verrigten. Zy hebben de Schaft
byfter lang., ja'langer, zo men meent, danee-
nig. ander Schepzel: want dezelve, is byna half
zo lang als ’t geheele Lyf. Behalve de gewoo-
ne Balletjes , die inwendig onder de Huid ge-
plaatfl waren, vondt de HeerGAUTiER de.Zaad-
blaasjes , die van de Pisblaas waren afgezonderd
, ieder vergezeld met twee vreemde Lig-
haamen , welken gemeenfchap hadden met elkander
cn z ig , het eene in de Afvoerende Buis,
het andere ijn de Zaadblaasjes, ontlaftten. Dee-
ze Toeftel fchynt , volgens de Befchryving,
veel naar die in den Egel , alwaar men ook
twee zodanige Lighaamen aan de zyden van
de Pisblaas vindt, te gelyken. In de Balletjes,
dieplatagtig en van figuur als Eyerneften zyn,
ontontdekte
hy geelagtige Greintjes , te famsn gehoopt
door middel van eene zeer Spongieufe
zelfftandigheid.
Dewyl de Mol een groote kragt noodig heeft,
om de Aarde, die fomtyds hard is door de droogte
, om te wroeten ,: zo heeft de Natuur haan,
tot dit einde , met bekwaame Hulpmiddelen
voorzien. Haar Gebeente is valt , met diepe
Gewrichtsholligheden en hooge Knobbeltjes
voorzien. Om de Borftfpier meer Vermoogen
te geeven , fteekt het Borftb'qen Icherp voor-
waardsTiit , gelyk in de .Vogelen:. het bovenend
komt niet onder de Sleutelbeenderen , als
in den Menfch , maar veel hooger , en geeft
een tweede Borftfpier a f, welker ftrekkjng regt
ftrydig is met die van de eerfte. Dé tegenge^
ftelde werking van deezè Spieren , wordt geholpen
door de groote Ruggc-Spier , die niet. alleen'
gewoonlyker wy ze, maar verdubbeld is met
een andere Spier. Deeze twee , beiden tegen
het agterfte gedeelte der onechte Ribben aanleggende,
en zig aan.de enden famenvoeggnde,
maaken een dikke Spier uit , die in. ’t voorde
van het Opper-Armsbeen ingeplant wordt. Dit
Been is zeer kort en dik , hebbende byna de
gedaante van een Dobbelfteen , in de uitgeholde
hoeken gewricht met de naafte Beenderen.
In de Geneeskunde plagt men de Afch van
een verbrande Mol dienftig te oordeelen tegen
Jigt en Schurftige Hüidkwaalen , ’t zy inwendig
o f uitwendig. . Een levendige Mol , in' de
x, dkei, iisivt» V 3 Hand
I. A fdeel.
XXI.
Hoofdstuk.
De Spieren
en
Beenderen.
Gebruik.