L A fdeel.K uil zeer kondig to e , zo dat een Menfch zig
XXIV. zelfs daar in bedriegen zoude, en het mift niet
stuk°FD dic ^ ier va^ ’cr in> wordende door de fcher-
pe puut van dien Paal zodanig getroffen cn vaffc
gehouden, dat de Jaagers, die niet ver van daar
zig verfchuilen, tyd hebben, om ’t zelve met
hunne Slagzwaarden o f Meffen af te maaken.
Sterkte. De Rhinoceros is zeer fyn van Reuk en ontdekt
van verre reeds de Menfchen en Dieren ,
die bovenswinds van hem af zyn. Met den
Hoorn, dien hy op de Neus heeft, kan hy Boo-
men ontwortelen en groote Steenen opligten,
fmytende dezelven tot een grooten afftand over
zig heen: in één woord, hy vernielt alles, waar
op zyn Hoorn eenigzins vat heeft. Wanneer
h y , vertoornd zynde, niets ontmoet, o p ’twelke
hy zyn Gramfchap koelen kan, graaft h y ,
gelyk de ,O ffen ,m e t zyncn Hoorn in den
Grond, maakt ’er Kuilen in, en fmyt de Aarde
over zyn Kop heen. Zeldzaam is h e t, dat hy
een Menfch aantaft, en in dit geval neemt hy
denzelven, even als een dolle Bul of Stier, by
den Middel, werpende hem zo hoog in de
Lug t, dat zulk een Menfch door ’t geweld van
den Val verpletterd wordt. Doch ’t is gemak'
kelyk hem te ontvlugten; dewyl hy wel fnel
loopt, maar zig niet vaardig om kan draai jen en
niet dan regt voor zig uit kykt; zo dat men
ftegts een weinig ter zyde behoeft te wyken,
wanneer hy op den afftand van agt o f tien Schree-
den is genaderd.
Vol.
Vólgens Bontius doet de Rhinoceros nie-1. Afdeeli
tnand leed, dan getergd zynde, maar ih zyhe XXIV.^
Woede fpaart hy Mehfch noch Beeft, en fmytSTÜ°".;
alles, * wat hem in den Weg ftdat, ónder vöet; verwoed*
Martialis hadt reeds een dergelyk getuigenisheidi
Van de genen, die hy te Rome befchóuwd hadt,
gegeven. T o t bekragtiging daar van ftrekt het
Geval, dat voor weinige Jaaren den Heer T heo-»
öorus Jemmin, Sekretaris té Batavia, óverkwam,
die, in gezelfchap van twee anderé
Heeren ,• op een toer te Paard gegaan zynde
door het Bofch, op eene Moeraffigè plaats een
Rhinoceros ontmoette met haar Jong; want het
was eéri Wyfje. Het Dier, hun gezien heb- I
bende, ftondt op, ed ging langzaam naar het
Bofch, dryvende het Jong voor zig heen, dat
van tyd tot tyd al huppelende zig öphieldt. Een
der Heeren hadt de onvoorzigtighéid, om de
Rhinoceros digt Van agtefen te Volgen, èn haar
eenige Sneeden toe te brengen met zyn Jagt-
mes, die wegens de dikte en hardheid van dé
Huid niet doordrongen, zo dat zig op de Rug
en aan de Billen van Het Dier maar eénige witte
Scrdepen vertoonden. De RhinoteröS verdroeg
dit zeer geduldig, doch, haar Jong in dé
Strüiken verborgen hebbende, keerde zy zig
eensklaps tegen den Heer om , met een afgryzelyk
gebrul: Zy -vatte en verfcheurde zyné
Laarzen, die by geluk maar van Katoen waren
; anders was het met hem gedaan geweeft
Het Paard, voorzigtiger dan zyn Meefter, wendi.
dkw, n siwk, Y dé