f. A fdeel. men raet hunne fcherpe Tanden afknaagen
XXVII. tot dat de Boom om v e rv a lt; doende dit al’
ir^ " FD' fyd met voorzigtigheid, qm door den Val niet
verpletterd te worden;, eq fpringende daarom,
als de Boom om ver valt, weg; terwyl zy dit,
niettemin, zo gezwind verrigten, dat een Po-
pelier, van een vierendeel Elle dik, binnen een
Kwartier Uurs ter neder legt. Dikwils gebeurt
het, dat de Boom door andere Boomen verhinderd
wordt te vallen, en alsdan tragten de Bevers
ook die Boomen te yellen, o f de Takken
daar af te byten, zo ver zy reiken kunnen;
maar, indien zy geftoord worden, o f niet tot
hun oogmerk komen, zo dat de Boom midde-
Iprwyl droog wordt, laaten zy hem dus half
geveld leggen; hoedanigen men ’gr in de Bos-
fphen dikwils vindt.
Wanneer een Boom^geveld is, moethyklein
gemaakt yvoi den, om hem naar de Woonplaats
te kunnen brengen. Ten dien einde kaauwenzy
hem in Bukken van v y f vierendeel Elle lang;
o f , zo de pqom zeer dik is, byten zy ’er korte
Stukken af, tw e lk z y , met hunne lange,
Berke Tanden, zodanig doen kunnen, als o f
die Bukken er met een.Byl waren afgekloofd.
Somwylen laateq zy dit Hout de Riyier afdry-
yen , tot aan hunne Woonplaats ; foiqwylen
fleepen zy het langs de Aarde voort; waar toe
de eene Bever op de Rug gaat leggen, met de
Pooten uitgeBrekt; de aqderen Bapelen hem
vol Hoqt en dan wordt hy by de Tanden en Pooten
V A N D E N O
ten voortgetrokken. Men wil, dat het Mannet-L afdeel,
je zyn Wy fje op die wyze als eene Sleede ge- XXVH.
brüikt, en, wanneer’ef veele Bevers m e e n e ^ ^
Wöoning z y n , zouden zy de oude Wyven daar
toe bezigen; ’e welk men daar uit befluit, om dat
die altyd Haitloos op de Rug gevonden worden.
Eer de Bevers tot den aanleg van hunne
Wooning treeden., maaken zy een Dam, gebruikende
daar toe dikwils een Boom, dm
dwars in eeii Bögt van de Rivier is gedree-
ven, of brengen ’er zelf een op een bekwaam
me plaats, daar zy andere Bukken Houts, in
het Water , fchuinS tegen op zetten en diè
vervolgens mèt Modder en Siyk toedekken ,
leggende dan weder Hoüt daar op; zo dat het
een Dyk wordt, van vier o f v y f Ellen dik;
die volkomen Waterdigc is en altoos duurt.
Een weinig boven of binnen dien Dam , ab
waar de" Bodem van de Rivier eerR diep is
uitgegraven, wordt een andere Dam of Dyk m
’t ronde gemaakt, waar binnen zy de Grond,
veBen leggen van hun Gebouw; dat uit Paaien
beBaat, die zy digt tégen elkander in den Grond
weeten te zetten , beBrykende en vullende der
tuflehenruimten met een mengzel uit Kley en
dtooge Bladeren; ten welken einde hunne platte
breede Staart hun voor Troffel dient. Het be^
Baat Uit veffcheide' Verdiepingen , waar van de
eene doorgaans onder Water,- de tweede mee
het Water getyk, en de derde geheel droog is J
zynde van boven met een Gewelf uit Bukken
Houta