I. AFDïSL. Grond in Groeven o f Ritten, die zy graaven.
x x t . Soorten van Mollen telt ’er Klein vier o p ,
Hoofd- B risson z e s , L ininleus maar twee,~ naainelyk
de Europilche en Afiatifche.
Europ.ua. (O mst esn Staart, de Pooten vyf-Vin*
Euro pi- gmg.
fche Mol.
Eigen- Dit Beeft wordt door geheel Europa gevon-
fchappen. den, doch in Landen, daar de Grond ftcenag-
tig is , zeldzaamer dan in andere, die week zyn
van Grond. Dus is hetzelve, zo ik thans verhaald
vind, in Noorwegen byna geheel onbekend:
daar in tegendeel in Theflalie, zoJohn--
■ston ons berigtr, de Mollen zo menigvuldig
plagten te zyn , dat door haare ondergraavin-
gen een Steedje zou geruineerd zyn geworden.
Hoe onwaarfchynlyk dit zy ( f ) , ’t is zeker,
dat dit Beeft een ongelooflyke fchade kan toebrengen
aan de Akkers, Weiden, Moeshoven
en Bloemperken, weshalve men het de Pejlder
Tuinen mag noemen.
De Aarde fchynt het Element te zyn van de
M ol, daar zy in leeft en haar Voedzel zoekt,
gelyk de Vifichen in het Water, en buiten ’t
welke zy naauwlyks leeven kan. Hierom heb-
ben fommigen haar, doch t’onregt, ónder de
Krui-
( i ) Talpa Caadata, Pedibus pentadactylis. Syji.
Nat. X. Talpa Caudata. Syft. Nat. VI. Talpa. Gësn.
Quadr. 931. Aldrov. Digit. 451. R aj. Quadrup. 23Ó.
Seb. Mus. I. p. 68. Tab. XLI. Fig. x , 4.
( f ) Men kan egter niet zeggen, dat diconmogelyk
■ Kruipende Dieren geteld, anderen onder de Wor-I. Afdeel.
men o f Infekten. Haar Voedzel beftaat voor- ^
•naamelyk in Wormen, doch zy eet ook welSTUS>
Wortelen van fommige Kruiden, en , zomen
' zig verbeeldt, by gebrek ook Aarde; gelyk men
bevonden heeft, fluitende een M ol, met niets
-dan Aarde by z ig , in een Vat, waar van zy egte
r , eindelyk, uitteerende ftierf.
- De Heer Bradley ze gt, in zynen Almanacb
•der Landlieden, dat men in de Maand December
de Mollen vinden zal in haare Neften, maakende
Heuveltjes, famengefteld uit Bladeren,
K a f, Mos en Aarde, die veel grooter zyn dan
de gewoöne Molhoopen. Hy mogt er by gevoegd
hebben, dat men ze dan flaapende aaü-
1 tre ft: want het is zeker, dat deeze Dieren te
tellen zyn onder de genen, die den Winter
flaapende doorbrengen, zonder eeten; gelyk de
'Beer, Das, Egel en Vledermuis. Deeze Nesten
maaken zy doorgaans op warme drooge
plaatfen; hoewel anders de Mollen voor tWa-
; ter ook niet fchuuw z y n , zwemmende zeer
vaardig door de Slooten heen. Alberrus zegt,
bevonden te hebben, dat de Mollen ook Padden
en Kikvorfchen eeten: want, op zekeren
dag, zag' hy dat een Pad aan den eenen Poot
. ’ ' vaftlyk
zy» Immers ik vind van geloofwaardige Schry-
Vers v e rh a a ld dat in Switzerland een gedeelte van
een Stad , aan een Meir ftaande, door de uithollingen,
die de Karpers allengs in den Oever gemaakt
hadden, in ’ t Water zy geftort.
1, D eel. 1 1 Stvk.