I.A fdeel. en zulke Raamen dienen ’er, om de lievigheid*
XXVII. drie o f vier te zyn , in de langte van de Fuik,
Hoofd* cjoc|1 ronder Roolter. Aan ’t voorde end maakt STUK.
men, ’t z y van Takken, o f van een zwart Plank-
j e , een Valdeur, die door middel Van een Steen *
welke daar aan gebonden is, wordt digt gehouden.
Men-gebruikt om dit Deurtje open te
zetten een Teen, die midden aan den rand van
’t zelve vaft is , en die men agter om het end
van de Fuik heen haalt, brengende dezelve van
onderen naar ’t midden toe, alwaar zy tuffchen
de Takken door gaat, en in de Fuik , aan de
eene zyde, gebonden wordt. By den Yzeren
Roolter hangt men in de Fuik een Bofchje
groene Popelier-Knoppen. Deeze Fuik laat men
met Steenen zinken in de Sloot van den Bever,
inzonderheid in ’t Voorjaar, en plaatffc dezelve
zodanig , dat de Valdeur onbelemmerd kan ne-
derllaan. ’s Winters kan menze met de beide
Enden , door middel van Touwen en Dwarshouten
, aan ’t Ys ophangen , op dat zy regt
ftaa. Als de Bever ’er in kruipt , gelyk hy
om Voedzel te bekomen gaarn doet, zo is hem
de Teen in den w e g , die hy af byt en dus gevangen
wordt; tragtende wel voorwaards te ontkomen,
maar, daar breekt hy zyne Tanden op
het Y ze r , en verflikt eerlang, door gebrek van
Lugt.
Nog verfcheide andere Manieren zyn ’er , om
de Bevers magtig te worden. Men vindtze fom-
tyds wel in de Netten, die om Vifch te vangen
zyn
T A N D E S B I V Ï * . 4 « ,
„r • Anlkorven; men kan ze met j. Apdeil.
zyn uitgezet, o f m M k o ven, ^ x x v £
een Elger lleeken , ot met Hoofdde
Holen haaien , en ’t is ook wel gebeurd, „ UK.
i^^een in de Zak van een Treknet werdt gevangen.
Voor eenige Jaaren betrapte men er,
i„ de Aalkorf van den Bilfchop te Scira, een,
die in zyne Maag veel Vifch hadt; waar u, s
terfte van den Snoet tot aan t begi
Staart, twee- en een half Voet is ; de om t^
even zo veel. De Staart, die horizontaal plat
is heeft de langte van elf Duimen, m t maden
de breedte van drie Duimen, en loopt aan
■ t end ovaal uit. De. Kop is rond, en , van
Aaierhoofdt tot aan de Neusgaten , v y f en een.
half Duim lang. De Oogen zyn klein e^ w a r
a«tig; de Ooren k o r t , rond, van buiten H |
Zr , van binnen omtrent kaal; de Staart kort en d ik ;d eB e en en k o rt, Aan ieder Poot heeft
hy w f Vingeyen, die in de voorden geheel van
elkander afgezonderd zyn , in de agterften niet
een fterk Vlies te famen gevoegd. De Voet-
■ zooien der Voorpooten zyn.kleiner, met lange
fcherpe Nagelen gewapend , daar e age e
der Aiterpooten breed zyn en ftomp. t ^e-
heeleLyf, uitgenomen de Staart, die t’eenemaa
_ „ D d 3 tlC*