168 B E S C H R Y V I N G
I. AEDEEL.tanden , die in de Onderkaak ftomper en digt
hS , aangCVOegd zyn 5 met twee inwaardfe. De
STUK. Tong is glad. Brisson voegt ’er by, dat deeze
Dieren aan ieder Poot vyf genagelde Vingers
hebben, allen van elkander afgefcheiden , den
Duim van de andere Vingers afftaande en hoo-
ger gewricht, ’t Lyf, zegt hy, is in allen dun
en dePooten kort; waar byL inileus doet, dat
zy loopen met een gekromde Ruggegraat, op
de Boomen klimmen en uit den een in den anderen
Ipringen. Welk laatfte ik egter niet zie,
hoe het op den Otter betrekkelyk zy.
De Soorten van Wezelen zyn, volgens dee-
zen Natuurkenner, negen; naamelykde Otter
Veelvraat, Marter, Bontfem, Fret, Sabeldier!
Hermelyn, Wezel, enz.
L . W Wezel met de Voetzoolen, die gebiesd zyn,
Brafiüaan- l * viermaal korter dan bet
fche Otter. LtSbaam.
Dit Dier is te vooren door den Heer lm.
N-iEus, met den gemeenen Otter , als een by-
zonder Geflagt onder de Roofdieren geplaatft
geweeft en genaamd, Otter met den Duim korter
dan de andere Vingers. De Heer Brisson fchvnt
te twyfelen, of de Pooten van deezen wel 1
vhesd , dat is de Vingers of Toonen met een
Vlies te famen gevoegd zyn, gelyk in de Eu-
' ro-
CO hu tra marina. Petrotol ir^n « r
tra Brafilieufis. R aj. Quadr. p. 187. 749' P' 67’ Lu'
V A N DE W P ? H E H. IÖ9
fopifche Otter, ’t welk anderen egter fchynen I. Afdeel*
vatt te Rellen. Ik vind van hem aangemerkt, XVI.
dat hy kleiner zy dan de onze, terwyl anderen Hoofd-
J , . STUK.
verhaalen , dat hy wel eens zo groot is en een . - _ - , , Cfttcv•
zeer lange Staart heeft. Men noemt hem , ra
Brafil, Jija of Carigueibeju, en onder dien naam
is hy by Johnston , Tab. L X ., afgebeeld. Volgens
Marcgraviüs is het geheele L y f zwart,
doch de Kop bruin en onder aan de Keel heeft
hy een geele Vlak, verfchillende anders weinig
van de onzen. In Noord-Amerika onthoudt zig
een dergelyke Otter en deeze fchynt het te zyn,
dien men ook in Afie vindt, zynde door den
Heer Steller in de Verhandelingen der Aka-
demie van Petersburg , onder den naam van
fiee-Otter, befchréeven , als volgt. '
Deeze Dieren fchynen geen Inboorlingen te
zyn van Afie. De Heidenen van Kamtfcbatka,
zo wel als de Rullen, zyn al voor langen tyd
in ’t denkbeeld geweeft, dat zy van andere
nabuurige Landen derwaards óverkwamen, en
men kan daar aan naauwlyks twyfelen, indien
men aanmerkt, dat zy alleen op Schotfen Y s ,
met een Ooften Wind, daar aankomen; zo dat
men’er, indien ’teen zagte Winter is, zeer weinigen
gewaar wordt. Men vangtze op verfchei-
de plaatfen aan de Kuft, doch alleen daar het
Land van den Oceaan belpoeld wordt 3 tuiïchen
vyftig en zes-en-vyftig Graaden Breedte, en de
Z e e , van Lapatka byna tot aan Kaap Kronoski,
heeft ’er zynen naam van.
Ï D ebl, II Stuk. L 5 De