I. Afdeel. Dragt, drie of,-vier Jongen voort. De Reuk
Hoofd ^eezer ^ eren ’s zo ferk , dat men die in de
•tuk. Zomer kwaalyk kan verdraagen. Zy leeven tot
Marmel- t'en Jaaren toe, zo men wil.
dier, De Marmeldieren, tot hunne natuurlyke groot-
Lighaams- te komende, zyn weinig kleinder geftalte 4 / 0 dan een Kat7, en derhalve grooter dan de genen, die men dikwils
van de Savooijaarden rond ziet draagen.
De geftalte zweemt meer naar die van de Bevers
dan van de Rotten, en de kortheid der Ag-
terpooten, gepaard met de ruigheid hunner Vagt,
en de houding van het Lyf, doetze cenigermaa*
te naar de Beeren gelyken : weshalve-ook de
Grieken dit Dier , zo ’t fchynt, Arktomyi, of
Beer-Rot, genoemd hebben.' De ouden zyn
bruiner rood dan de jongen. De Staart is ruim
een handbreed lang en zwart, of uit zwart en
geel gemengeld. De Agterpooten hebben vyf
fcherp genagelde Vingeren, de Voorpooten vier,
waar van de Marmeldieren veel gebruik maaken,
zo in ’t uithollen van den Grond als in ’t beklauteren
der Rotfen en tuifchen twee Muuren op
te klimmen ; ’t welk zy wonder hoog kunnen
doen, gelyk de Italiaanfche Schoorfteenvee-
gers. De onderfte Voor tanden wyken met de
punt van elkander af, en de bovenden zyn
breed, van buiten geel; des het gebit veel naar
dat van den,Bever gelykt. Boven en onder de
Opgen zyn eenige Borftelhairen, en texweder-
zyde van den Bek ftaan eenige ryën Knevels.
De
De Ooren zyn kort en vertoonen zig als afge-I.XAXrVDIEIIi«u fneeden. Hoofd- By de Ontleeding vondt men twee itrooKen sTütu Vet, van een Vinger dik, die, onder de Spie- Marmei . ren van den Buik, tuflchen de Vliezen begree-dier. pen waren, van welken Severibcs, die de m - U m jM ■ wendige deelen van *c Marmeldier ï o naauw- keurig heeft befchreeven, in ’t geheet geen gewag
maakt. Het waren verlangingen van het Vetvlies der Nieren, zig uitftrekkende, over
alle de Darmen heen, tot aan het Schaambeen
en bedekkende het Net, waar in de meedein, gewanden van den Buik beflooten worden gevonden;
gelyk aan dat der wilde Dieren , dm
veel loopen en fpringen moeten. De Maag was klein en in gedaante als die van den Menfch: de Darmen byna overal even dik ; zynde in t geheel tien Voeten lang. De Lever fcheenuit afgezonderde Klieren tebedaan, gelyk de Nieren
in jonge Kinderen, en was hoog rood van kgleeduara;n tdee: Mheitlt uitermaate groot en platagtig van A lv le e s dubbeld, gelyk in de Honden.
Men vondt de Balletjes in de Liefch verborgen,
en hunne zelfdandigheid bleek zeer
duidelyk uit wederzyds omgebogene en op elkander
leggende Vaatjes te beftaan, zynde met
de Aderen en Slagaderen door middel van fyne Vliezen te famen gevoegd. De Opperbal was, gelyk in de Stekelvarkens, van den Bal afge-
fcheiden. tïo der Aloen.