I> Afdeel » menze den volgenden ogtend dood vindt voor
XXI. sj haare Gaten ” (*). O f zodanige Nooten be-
;Hoofd ter (jaar toe Zyn dan de Lupinen, die men al STUK. , van over lang als doodelyk voor de Mollen aangemerkt
heeft; zou de Ondervinding moeten
leeren.
Begraa- De Mol is het Onderwerp geweeft van een
ving van zonderling Verfchynzel, ’t welk, voor dat het
de Mol. nu on]ang?j door uitvinding van de oorzaak,
werdt verklaard , aanleiding gaf om zig groo-
telyks te verwonderen. Immers, daar de Krengen
van meeft alle Dieren op den Grond leggen
blyven, tot dat zy opgegeten worden o f verrotten
, zag men dat van de M o l, agteloos weg
gefmeeten zynde, heel fchielyk verdwynen, o f
ten halve, zo ’t fcheen, weder in de Aarde
kruipen. Eindelyk werdt ontdekt, dat ’er zekere
Torren zyn , thans om die reden Doodgraa-
vers genaamd, die dit Werk verrigten, ' en,
hoe veel kleinder zy ook zyn dan dit Beeft,
heeft de Natuur hun begaafd met eene behendigheid
, om dit ftuk zodanig te overleggen,
dat één zulk Torretje in ftaat zy een geheele
Mol te begraaven. En zulks fchynt tegefchie-
den, om ongeftoord met hun Gezin dit Kreng
op te kunnen eèten ( f) .
Ver-
( * ) ï^mnljtirgifd) 24. S5antr. I.
p. 217.
. f f ) Zie de Uitgezogte 'Verhandelingen. I. Deel.
Bladz. 44, enz.
Verfcheide beroemde Ontleedkundigen hebben I, Afdeel.
de uit-en inwendige Lighaamsdeelen van de Mol XKik
befchreeven. Ik zal, om niet al te breedvoe-STUIi>
rig te zyn in dit ftuk, eerft de Lighaamsgeftal-
te opgeeven volgens den Heer Brisson en dan
kortelyk mededeelen het voornaamfte van de
nieuwe Ontdekkingen, welken de.HeerGAU-
t ie r , in zyne Waarneemingen omtrent de Natuur-
lyke Hiftorie, ons aangaande dit Beeft vermeldt.
De langte i s , van ’t uiterfte van den Snoet Lighaams-
tot aan ’t begin van de Staart, ongevaat v y f s? ake*
Duimen; die van den Kop, van ’t uiterfte van
öe Neus tot aan het Agterhoofd, anderhalven
Duim. Het heeft een zeer korte Staart; de
Oogen van grootte als Geerft-Zaad, zwart en
onder ’t Hair verfchoolen; de Neus vierLynen
buiten de Bovenkaak uitfteekende: de Pooten
zyn zeer kort, de voorften breeder dan deag-
terften, en bekwaam om in de Aarde te wroeten:
v y f Vingeren aan ieder Poot, diemetfter-
ke Nagelen gewapend z y n , voornaamelyk in
de Agterpooten. Over ’t geheele L y f is die
Beeft bekleed met kort digt Hair, zo zagt als
Zyde en zwart van kleur.
• Veelen der Hedendaagfchen hebben z ig , in Da
navolging der Ouden, verbeeld, dat deeze Oogen.
Beeften geheel niet konden zien; waar van het
Spreekwoord, zo blind als een Mol, zekerlyk
zynen oorfprong heeft. De Ontleedkundigen
egter bevonden, al vroeg, dat de Mollen met
Oogen zyn voorzien, doch d ie , om dit Zintuig
TJ
I. Ükex, U Stuk. v voor