I. Afdefl.L0FF zegt , het allermerkwaardigfte Tn zyne
XVII. Coati. Men weet , voegt h y ’er by , door de
Hoofd- Vernelykende Ontleedkunde , dat de Vleefch-
o .• vreetende Dieren niet LOCUl, dan k^orte Darmen hebben,
en dat, in tegendeel, in die van Kruiden
leeven, dit Kanaal veel langer is. In het Dier,
’ t welk wy thans befchryven, behoorden de
Darmen van taamelyke langte te zyn , om dat
het weinig Vleefch nuttigt, en niettemin mocften
de Vuiligheden gemakkelyk geloosd kunnen
worden. Ten dien einde heeft de Natuur hetzelve
met een dikken Darm , die zeer kort is
en regt lo o p t, voorzien, zonder eenige Klapvliezen
o f rimpelagtige vernaauwingen , die in
den Menfch den uitloop der Vuiligheden tegenhouden
, en daar van daan meent hy , dat het
komt , dat dit Dier zynen Drek niet gefigureerd
, maar Papagtig looft. Het geheele Kanaal
der dunne Darmen was, op veele plaatfen,
met Slymbeursjes , die zo hy meent het gemis
van den blinden Darm en van ’t Wormswyze
aanhangzel in dit Dier, vergoeden kunnen. Het
hadt de langte van meer dan zes en niet den
dikken Darm van omtrent zeven Ellen.
De Lever.1 De L ev e r , van kleur uit bruin en rood gemengd
, hadt ook een zonderlinge gedaante, Z y
beftondt, naamelyk, uit zes Lobben, t’eene-
maal van elkander afgefcheiden, waar van de
derde en grootfte, byna in ’t midden, een vierkant
Gat of Venfter hadt, in ’t welke zig de
bodem van \ Galblaasje vertoonde, doch niet
uituitfteekende
buitemde Oppervlakte vah de L e. L AFDEEt.
ver, zyn de in het ondcrfte gedeelte een groef xvii.
voor dit Blaasje en inzonderheid voor deszelfssr^ ’OFP*
Hals. De Hol-Ader drong tuffchen de derde coati.
èn vierde Lob in de zelfftandigheid van de Lever,
zodanig egter , dat een Tak derzelveook
de vyfde Lob doorboorde, die een klein by-
-hangzel hadt, dat men voor de zesde Lob kan
neemen, of-veeleer voor de Lobulus Spigelii, te
meer, om dat het kleine Orhentum daar aan was
gehegt. De Ingewanden van de Borft hadden
-niets aanmerkelyks. Het Kryftallyn in ’t Oog
was door den Heer L inN/EUs , zo wel als door
de Franfchen , byna Klootrond gevonden; waar
uit volgen moet , dat dit Dier kort van Ge-
zigt zy.
Men z e g t, dat de Overften der Indiaanen ge- Gebruik,
bruik maaken van de Slagtanden der Coati, die
zeer fcherpfnydende zyn , om zig Wonden toe
te brengen, welke zeer kennelyke Lidtekens na~
laaten, ten einde dus blyken te geeven van dapperheid.
De Huiden o f Vagten worden in menigte
uit Amerika, in ’t byzonder uit Virginie
en Penfylvanie, naar Europa overgcbragt. De
Bontwerkers, in Duitfchland, gebruiken z e , onder
den naam van Siupprn-Felle, om de Boeren-
Mutfen van binnen te bekleeden. Buitendien
wordt de Staart, die podagtig is met zwarte
Ringen, in Sweeden dikwijs om den Hals gelegd,
wanneer men in den Winter reift., ten einde
zig voor de Koude te befchutten,
I. D e e i, II Stu k. Q. 4 XVIII.