I. Afdeel.B anden, waar van ieder, in breedte , kleur en
tXin. zelfftandigheid , overeenkwam met de Moer»
' Hoofd jj0ejj van el^e Vmgt.
STUK.
Ziekte der De Honden krYgen meer Lighaams-Kwaaien
HondenT- dan andere Dieren ; waarfchynlyk ten dee-
le wegens hunne verkeering onder de Men-
fchen , ten deele uit de groote veifcheidenheid
van Voedzel, dat zy dikwils niet dan bedorven
nuttigen , en fomtyds ook uit gebrek van zui*
veren Drank. Het uitvallen van ’t Hair en de
Schurftigheid o f Kraauwagje zyn zy in heete
Landen zeer onderhevig, wanneer men ze niet
dikwils wafcht en reinigt. Sommigen willen dat
dit ook wel uit het te veel eeten van Vleefch,
o f uit drinken van Bloed ontftaat. Doof- en
blindheid zyn Kwaaien die de oude Honden, in*
zonderheid de Reuen, dikwils overkomen. Z y
zyn ook fomtyds'met den Steen in de Blaas ge*
kweld, waar aan zy wel eens fterven. De
Lintworm en andere Wormen, groei jen zo wel
in hun Gedarmte als in dat van den Menfch;
’t welk, niet oneigen, aan ’t drinken vantroe*
bel Water toegefchreeven wordt. Inden Zomer
worden zy ook zeer geplaagd van Vlooien, die
hun de Rug doen zweeren. Men weet dat zy
de Kinderpokjes krygen kunnen, en in de Zui*
delyke deelen van Amerika zyn de Honden zekere
Veneriaale Ziekte onderhevig, daar aan niet
ongelyk, die van de Inwooners de Pelt genoemd
wordt. Het end van hunne Staart moet zeer
gevoelig zyn , dewyl rpen door eenige druppelen
len Olie van Terpenthyn of dergelyke fcherpe i. Afdeel.
Vogten daar op te laaten vallen, het Dier by- XIII'.
na uitzinnig maakt van Pyn, ’t welk eenige Mi- S^ ° FD’
nuuten duurt.
Geen gevaarlyker Ziekte, welke de Honden Hondsdol»
aantaft, is ’e r , zo voor hun z e lf, als voor den
Menfch, dan die, welke Hondsdolheid f wordt t R*bies
geheeten. Onder de tamme en Huifelyke Die-
ren is de Hond wel de voornaamfte, die zy o-
verkomt, hoewel de Katten deeze Ziekte ook
krygen kunnen. In fommige Wilde Dieren, gelyk
de W o lf, fchynt zy ook uit een inwendige oorzaak
te ontdaan; aan anderen wordt z y , gelyk
aan den Menfch, door byten of andere mede
gedeeld. Men heeft zulks, voor eenige Jaaren,
in een Paard gezien, dat om die reden dood ge-
fchooten werdt (*).
Ik zal hier niet fpreeken van de oorzaak dee- Oorzaa-
zer Ziekte in den Hond, die niet gemakkelyk kea*
is uit te vorfchen. Plinius en Columella
fchryven, dat men de Staart der Jonge Honden
, op ’t eind van veertig dagen, af moet fny-
den, om hun voor de Dolheid te behoeden. Zq
dit op de Ondervinding gegrond is, zou men
denken mogen, dat de Ontlaliing, daar door
veroorzaakt, diende om de drooge, hitzige natuur
van dit Dier, welke in de zwart- en dikheid
van deszelfs Bloed doorftraalt, te verbeteren.
Aan gebrek van zuivere Drank en goede
Spy-
(*) Philof. TranfaEt. for. 1750. p. 474.
I. Deel. II Stuk,