I .A fdeel, Menfch. Een groot verfchil, .inderdaad, met
XXV. het Gedarmtc van dpn Egel en vecle andere
STUK. Dieren.
In een yan deeze Stekelvarkens vonden onze
Ontleedkundigen een zeldzaame fpeeling der
Natuur j twee Milten naamelyk, beiden hoogrood
, waar van de kleinfte aan de flinkerzyde
van de Maag gehegt was, door middel van die
Galvaten welken het Korte Vat maaken. De
Nieren fcheenen wederzyds duhbeld te zyn , als
hebbende eehe Bynier, van grootte alseen derde
van de Nier. Aartig was de zelfftandigheid
deezer Bynieren, als menze doorgefneeden had,
geflreept, xnet Straalen , loopende naar ’t middelpunt
; omtrent gelyk in de kleine Herfcnen
van den Menfch. De Zaadhallen, in de Mannetjes
, vopdt men zeer klein en fmal; de Opper,
ballen zeer groot en geheel van de Ballen afgezonderd:
ook zonderling Kofaalswyze verdeeld,
in drie takken. Aan ’t end van de Schaft
werdt een Beentje gevonden, van een Duim
lang.
PeQqgen. Ik zal hier nog op de Oogen, welker maak-
zel niet mipder zeldzaam was, agt geeven. De
Oogbol, ongevaar een derde Dpims dik , was
byna klpotrond ; en hadt van vooren pen uitpuiling
als een halve Bol , welke het Hoornvlies
maakte, Het Kryflallyn was ook, in een
der Onderwerpen , byna Klootrond, met een
foort van Pit o f Kern , hard als Kraakbeen s
doph nipt minder dqorfchynende dan het oyeri