I. Afdeel.
XIII.
Hoofdstuk.
ros.
Naams*
reden.
Loosheid.
Brisson als L inn^us , in het Gellagt der Honden
begreepen wordt.
De Latynfche Naam Vulpes fchynt eene verkorting
te zyn van Volipes, waar mede de gezwindheid
van dit Dier f in ’t loopen, betekend
wordt. De Hoogduitfche Naam is Fuchfs, de
Engelfche Fox, de Franfche Renard, deSweed-
fche R oef, de' Xtaliaanfche Volpe. In ’t He-
breeufch werdt dit Dier Schual genoemd, in ’t
Griekfch Alopex, ’t welklbmmigen afleiden van
het bedriegen der Oogen , om dat de Vos , zo
ras byna als men hem in ’tooggekreegen heeft,
het Gezigt ontglipt.
Van ouds her is dit Dier aangemerkt als een
Zinnebeeld van behendigheid en lift , dewyl het
daar in de meefte andere Dieren fchynt te overtreffen.
Menfchen , die een ander weeten te
verfchalken, worden looze Voffeh genoemd. Inderdaad
, de Ondervinding leert, dat de Ouden
in het verhaalen van de Loosheden, waar van
deeze Dieren , zo tot hunne beveiliging, als tot
het bejaagen van hun Aas, gebruik maakeo, de
zaak niet vergroot hebben. De Holen, daarzy
in huisveften, hebben zo veèle bogten en uitgangen
£ dat geen Jaager met zyne' Honden in
ftaat is, dus den Vos in zyn geweld tfekrygen.
Verwonderlyk is het te zien, hoe hy de Honden
om den tirin-leidt doorzyneh krommen loop,
komende nooit buiten de Bofchjes, alwaar hy
eindelyk middel vindt, om onder de groente
weg o f in den Grond te kruipen, en Hellende dus
alle de vlugheid der Jagthdnden te leur. Ook Afdeel.
weet hy z ig , wanneer de Honden gereed zyn XIII.
om hem te vatten, lömtyds te redden door mid sTUK/
del van zyn Staart, die hy bepift en dan zyne ^
Vervolgers daar mede in de Oogen kwispelt 3
zo dat z y , voor een oogenblik blind wordende,
hem weder kwyt raaken uit het Gezigt.
Het gewoone Voedzel van den Vos is aller- LifUgbeid.
ley foort van Gevogelte, dat hy betrappen kan,
gelyk Hoenderen, Ganzen, Eendvogels, enz.
Hy weet dezelven fomtyds zodanig te doen ver-
fchrikken, dat zy van Stok vallen ; dan grypt
hy ze met den Bek in den Hals en ontwykt
door zyne vlugheid, met zyne Prooy, degenen
die op ’t gerugt zyn toegefchooten , ’t z y Menfchen
o f Honden. Hy gaat ook terjagtopliaa-
zen, Konynen , en ander W ild ,: waar van hy
zeer veel vernielt. In ’t vervolgen van dezel-
ven keft hy gelyk een Dashond , en verfchrikt
dus het Beeft, ’t welk door een anderen Vos,
die aan de baan of doorgang oppaft , gevangen
wordt, Hy eet ook Mollen, Aardmui-
zen , wilde Katten en Lammeren; Springhaa-
nen, Wespen, Kikvorfchen, en allerley foort
van Vifeh. Men verhaalt, dat hy aan de Oevers
der Rivieren liftïglyk zit te loeien, tot
dat ’er een Otter komt, om zyne Prooy op te
eeten, dien hy dan, fchielyk opfpringende, doet
verfchrikken; zo dat de Otter zyn gevangen
Vifch aan den Vos ten buit laat. Op dergely-
ke manier weet hy ook Kraarjen en andere
1. DKkL, II. Stuk, F 4 R oof«