I. Afdeel. die men de laatfte Jaarcn in Europa heeft gehad,
XXIV. zo byfier groot niet waren. Die , waarvan.de
H oofd- j j eer E dwards de Afbeelding geeft, zynde in
’t Jaar 1752 levendig te Londen geweeft, hadt
nog geen zes Voeten hoogte , dn de langte
was veertien Voeten, van den Snoet af tot aan
’t end van de Staart.
Geftalte. De Gefialte gelykt veel naar die van een
zwaaren ouden Bul, behalve dat de Pooten veel
korter en dikker zyn. Ook is dê Kop naar
evenredigheid dikker en de Snoet langer, omtrent
als die van een Varken; want dit Dier
kan zyn Bovenlip naar believen uitfteeken, om
iets aan te vatten, en dan vertoont zigde Snoet
eenigermaate als een Arends Bek. De Onderkaak
, waar over die Lip heen hangt, is ftomp
en zeer breed. De Oogen zyn klein, naar reden
van den Kop,- en liaan ver van ’t Voorhoofd,
naar de Neusgaten to e , die plomp zyn
en w yd , een half Voet van elkander. Het
heeft de Ooren by uitftek groot, en breed aan
’t end , als Ezels-Ooren, kunnende dezelven,
gelyk de Paarden, opzetten en naar alle kanten
rigten. Sommigen , gelyk Bontius , fchryven,
dat de Tong zeer ruuw zy en zo fcherp als
een V y l; anderen, dat dezelye zo zagt zy als
Z y d e : miffchien zal de Ouderdom en Levens-
w y z e , of ook de Grootte en Landltreek, daar
jn eenig verfchil maaken. Het zelfde zal omtrent
de Kleur, welke fommigen zwartagtig
graauw,
graauw, anderen Muisvaal en eenigen zelfs I. Afdeel.
geelagtig Hellen, aan te merken zyn. hoofo-
Veelen hebben zig een wonderbaar denkbeeld &TV™>t0~
van dit Dier geformeerd uit de Afbeeldingen, De Scb5i.
: welke de oude Schryvers daar van gegeven had- den en
den; verwonende altemaal hetzelve, als ©fhet Schubben
op een lïerlyke wyzë met Rondaffen geharnalt
en met Schubben verfierd ware. De figuur,
die in ’t Werk van Kolde zelfs gevonden
wordt, zo wel als die van Johnston, heeft dit
gebrek. Naderhand heeft men, op t gezag van
Bontius , alle oneffenheden van de Huid byna
verworpen, maakende die alleenlyk hier en daar
gerimpeld en geplooid: doch uit de nieuwe Afbeelding
van E dwards en die van Parsons
blykt, dat men onlangs het L y f veel te plomp
en den Hoorn te Homp vertoond heeft: zynde
van de Schilden en Schubben geen kleine bly-
ken daar op te vinden, Wie weet, of de rim--
pelagtigheid door Ouderdom geen aanleiding gegeven
h e e ft, tot die zo zeer verworpen Afbeeldingen
; te meer, dewyl men thans erkent,
dat de Huid met dergelyke korrelen bezet is ,
als in de Robbevellen, daar de Meffen-Schee-
den mede overtrokken worden. Chardin zegt
ook, dat het L y f , behalve den Kop en Hals,
met kleine Knobbeltjes o f Wratagtige Uitwas,
fen bedekt is.
De Heer l’Advocat geeft ons in zyne Verhandeling
over den Rhinoceros, dien hy in t
jaar 1749 te Parys befchouwde, een zeqr juifie
Deu. II Stuk, Y 3