t Afdeel.Eendaags, alle Jaaren , eenige Schepen uit Noqc-
XII. wegen op dien Vangfluitgezonden, diefomtyds
HoqFD- wel zeven- o f agthonderd Vaten Spek mede terug
brengen, dewyl men dikwils, op éénen dag,
twee- o f driehonderd Robben rqagtig wordt (*).
In de Robbeflagery heeft men opgemerkt,
dat deeze Dieren, hoe lomp ook in ’t aanzien,
eene byzondere Voorzigtigheid gebruiken, om,
terwyl zy leggen te flaapen, niet yerraft te worden.
Een van de Troep houdt de W a g t , en
maakt, wanneer hy onraad verneemt, zeker Geluid
, dat naar de Stem van een fchorren Hond,
dié blaffen wil , gelykt. Ook verzekert men,
dat z y , van het loffe Ys verjaagd zynde en elders
een andere Wykplaats moetende zoeken,
in een zo regten koers yoortzwemmen, dat men
z e , zelfs op het Kompas, kan nazeilen, zonder
gevaar van ze kwyt te raaken.
Vangft der Aan de Kullen en Eilanden van de Ooftzee
Zee-Hon- en (jen Noorder Oceaan, gebruikt men andere
ipanieren om de Robben o f Zee-Honden, die
daar zo gemakkelyk niet te betrappen zyn , mag-
tig te worden. Behalven dat men ze fchiet, zet
men ook Netten uit, om ze te vangen. Weleer
plagt men ’er Honden te hebben , die als op
deeze Dieren ter Jagt gingen, doch dit gefchiedt
nu zelden. Een derde manier, die ook niet veel
in gebruik is, wordt op Tam genoemd auf Later te
of Kwarteelen Spek, en dus zouden negen-en-twin-
tig Robben een Kwarteel Spek geeven. Zorgdraa-
ger fchryfc van de 15 of 16 een Kwarteel: zo dat
zy
te gaan, en wel om dat dit gefchiedt in den tyd I. Afdeel.
wanneer zy paaren. Aldaar zyn , op veele plaat- XII.
fen , in de Rotfen aan de Zee groote Holen, sTb°^
als gewelfde Kelders, die van buiten maar een
klein Gat tot een Ingang hebben, daar men men
een Boot pas in kan vaaren. De Grond van.
deeze Holen loopt naar agteren fchuins op, zo
dat zy daar droog zyn , maakende ruime Gewelven
, alwaar de Robben o f Zee-Honden met elkander
huishouden. Om ze te vangen neemt
men twee Booten en een lang Touw met zig ;
de eene Boot vaart ’er binnen, de andere blyft
’er buiten, en ’tV o lk , dat daar in is 3 houdt het
Touw valt, ten einde de ingevaren Boot, wanneer
die vol Water gellagen wordt, gelyk dikwils
gebeurt, met het Volk daar uit te haaien.
Die in de eerfle Boot zyn vaaren zo diep in
het Hol, tot dat.zy fluiten, en fpringen dan op
’t drooge ; hebbende brandende Fakkelen by
zig 5 wegens de duifterheid van , het Hol , alwaar
’t hun zeiden mill eenigeZee-Honden aan,
te treffen.
Doch in deeze Vangfl wordt een groote voor-
zigtigheid vereifcht. Men houdt de Fakkels, die
zo dik als een Mans Arm zyn, eerft in de Boot
verborgen, op dat de Robben het naakend gevaar
niet zien o f zjg te Water begeven mogen.
Wanzy
kleiner of joögef moeten zyn , die men tegenwoordig
daar vindt, dan voor eenige Jaaren;
(*) Er. Pontoppidans , als boven. p. 239,
J, D eel, I I Stuk, B 4