L A fdeel. Deeze is ’t , die men met reden Buidel-Rot kan
XXIII. noemen ; alzo het Wyfje een wyden Zak aan
tük°0*D" den Buik draagt, waar in zy de Tepels heeft*
en haare Jongen, die geheel kaal ter wereld komen
, tegen Ongemakken en Gevaar verbergt.
De Naamen, die in de vreemde Taaien aan dit
Dier gegeven worden , vindt men hier onder
aangetekend. Seea noemt het degrootjle Oofl-
indifche Philander, die te Ambpina Coes-Coes geheten
wordt. Men zou hem derhalve de Am*
hoineefcbe noemen mogen, gelyk de Heer Bris-
son doet : want Seba heeft nog een Ooftindi-
fche afge beeld, die maar een weinig kleinder is.
en in kleur eenigermaate van deeze verfchilt*
wordende by de Indiaanen Pelandor-Aroe genoemd
, zo Valenten ons meldt (*).
De Zak Heer Galtier , die een Philander gekxee*
onder aan gen hadt van den Kapitein van een Hpllandfch
den Buik.g^jp^ ^at uit de Weftindiënkwam, heeftden-
zelven ontleed * en geeft de volgende Bcfchry-
ving van den Zak, dien het Wyfje onder aan
den Buik draagt. Het is, zegt b y , als een foort
van Mouw, groot genoeg om den Vuift in te
fteeken , waar mede dit Dier van de Natuur
beio.
Philander maximus Orientalis. Seb. Mits. I. p.
<54. Tab. XXXIX. Opoffum. Tyson. Aét. 290. p. 1565.
Carigue. Laat. Amer. 551. Carigueija Brafilienfibus.
Marcgr. Bras. 222. Pis. Bras. 323. Jonst. Quadr.
136. Tab. LXIII. Maritacaca. Pis. Bras. 323. Raj,
Quadr. 182. Tlaquatzien. Hrrnand. Mexic. 330.
Seb. Mus. I. p. 61. Tab. XXXVIII. Fig. 1. ‘
begaafd fchynt te zyn om de Jongen, die geheel 1, Afdrfjt.»
Hakloos en blind ter Wereld komen, te befchut- XXUL
ten. De Moer bezorgtze z e lf, verlaat ze n iet,
troeteltze onophoudelyk, en bergtze in deezen
Z a k , om ze door de Warmte van haar Lighaam
tekoefteren, draagende dezelven overal met zig;
zynde in deeze draagbaare Wieg de Tepels zodanig
geplaatft, dat de Jongen die zeer gemak,
kelyk vatten kunnen, om te zuigen. Deeze
Moer, een Voorbeeld van tederheid, laat de
Jongen nu en dan eens daar uit komen, vooral
wanneer het regent, om ze waflchen; vervolgens
droogtze dezelven met dePootenaf, likt-
v ze en doet ze weder in den Zak gaan. Somtyds
zet zy de Jongen, als ’t mooy Weer is , in de
Zonnefchyn, en, als derzelver Oogeu open gaan,
tragt zy hun alle vermaak aan te doen, danlende
en fpeelende met hun en hun loopen leeren-
de. Zo dra de Jongen fterk genoeg z y n , om
z e lfd e Koft te zoeken, jaagt zy dezelven als
’t ware van z ig , doch volgt hun van verre, om
z e , op ’t minde gevaar dat hun genaakt o f dreigt,
weder in den Zak te bergen, en op een veilige
plaats te brengen. KIen heeft een Ivloer gevonden
, die drie dagen was dood geweeft, aan welker
Buik de Jongen nog levendig hingen en
zoogen.
Zo lang het Wy fje aan de Opvoeding van haar Eigen
Krooft bezig is, houdt zy zig niet met het Man-fchappen.
netje o p , dat geduurende dien tyd in de Velden
en Boffchen herom zwerft en zyn vermaak
I. Deel. II Stuk. neemt