i. Afdeel.
XVI
Hoofdstuk.
Sabeldier.
IX.
Ërminea.
Herniyu-
Wezel.
èo6
in de voorige geftalte. Van deeze Vagten móéten
jaarlyks eenige duizenden, uit Siberië, aart
het Ruffifch Hof geleverd worden, onder andere
Bonten, tot feen Schatting * de onderhoorigé
Tartaaren opgelegd. Ook wil men dat de Staatsgevangenen
, die naar dat Land gebannen wot-
den, fomtyds, door dergelyke Dieren te vangen
hun Onderhoud moeten zoeken. Een Reiziger
verhaalt, dat hy te Petersburg een Tabbaard
van gitzwarte Sabelvellen zag, die dooi?
de Keizerin aan den Turkfchen Keizer tot een
Gefchenk zoude gezónden worden, meer dart
duizend Ponden Sterlings waardig. Men vangt
deeze Dieren door middel van Vallen ö f Strikken,
o f fchietze, wanneer zy in de Boomen zitten,
met Pylen uit een Boog, neemende vooral
in agt, hunne keurlyke Vagt niet te befcha-
digen,
(9) Wezel met gefpleeten Voetzoolen, Jë Staart
aan ’t end zwart.
De Heer Brisson onderfcheidt de Herme*
lyn o f Hermyn van het gemeene Wezeltje;
doch hy Remt toe, dat dezelve’er, ingedaan*
t e , veel naar gelykt, en ’t is moeielyk te on-
derfcheiden, ö f het byzondere Soorten z y n ,
dan
fp) Muftela vulgaris. Gesn. Quadr. 149. Aldr.
Ung. 307. Jonst. Quadr. Tab. LXXIV. Raj. Quadn.
*95- 5 H t o f 7
Muftela candida fiveErmineum. Raj. Qaadr. 19S»
Muftela Alpina candida. Vagn. Helvet. 180.
V A N D E W E Z E L E N. 20?
dan enkel Verfcheidenheden van eene zelfde I. Afdeel,
Soort. Ook heeft men, al van ouds, de Her- XVI.
. Trr . . _Hoofdmelyn
aangemerkt als een wit Wezeltje; op STUK.
welken Voet ik dezelve alhier, volgens het iyezeg
voetfpoor van L innalus , befchryven zal.
De Wezel wordt in ’t Hebreeufch Choled o f Naams-
Cholda genoemd, ’t welk Tyd betekent; nietredeu*
om dat hy lang le e ft, gelyk Oleasterzigverbeeld
heeft, maar om dat hy fchielyk oud
wordt. De Griekfche Naam, Gale, wordt van
de Melkagtige witheid, die degemeöne Wezel
zelfs aan zynen Buik heeft, afgeleid. De La*
tynfche Naam Muftela fchynt afkomftig te zyti
van het vangen der Muizen* De Spanjaarden
noemen hem Comadreia; de Italiaanen Donnola
o f . Ballottula; de Franfchen Belette; de Duit-
fchers Wiefel, de Engelfchen Weafel o f Weefel.
De Wezeltjes onthouden zig in gaten van Eigeri-
het Aardryk, in fpleeten van Muuren, Koorn-fchappea*
zolders en Beeften-Stallen. Z y leeven van Rotten,
Muizen, Mollen en Vledermuizen; zy
gaan de Hokken berooven, zuigen de Eijeren
der Duiven uit; als ook het Bloed der Hoenderen
en ander tam Gevogelte, na dat zy de-
zeïven om ’t leven hebben gebragt. Indien men
de Ouden gelooven mag , durven zy zelfs Haa-
zen aantallen, en booren tot in de Begraaf-
plaatfen om de Oogen der Lyken uit te vree-
ten. Ook durft het Wezeltje met een Kat veg-
ten, en zyn Beet, zegt men, brengt het Vuur
in de Uijers der Koebeelteu. Als de Hennen
des