I2J.1 B È i C É- R t V i N ö
I. Afdeel.’t welk men-in '*t Neerduitfeh Aoruitfpreekf.
XIV. Maar in ’t Franfchwordt het Loup Cervier oï
Hoofd- Herten-Wolf geheten , om dat het in de Boflchen
STUK‘ de Herten veel , af breuk doet , en in zyne ver-1"
Los» - n feheurende aart veel naar een W o lf gelykt,
miflehien ook in gedaante. '*
Verfchei-' Men vindt, naamelyk, drie o f vierderley Ver-
denbeden.fcheidenheden van Loflèn, die naar de geftal-:
te in Wolfs-, V o s - ’en KatXoflen-, naar de
grootte in Veulen- en Kalf-LolTen onderfcheiden
worden. De kleinfte noemt men in ’t Franfch
Chat Cervièr: hy is zeldzaamer, en werdtin de-
voorige Uitgave van het famenftel der Natuure*
door den Heer L innzeus , als een byzondere
foort van ’t Katten-Geflagt befchreeven 1 onder
den naam van Kat met een geknotte Staart, een
wit gevlakt Ligbadm ; doch thans heeft hy' ’er
geene melding van gemaakt.
De Heer Peerault geeft, zig véél moeite,
om te onderzoeken of dit Dier de Thos der
Ouden z y , gelyk veele Schryyers van de voorgaande
Eeuw zig verbeeld hebben : doch
hy Vindt de korte Pooten , welken Aristo-
teles ; de befchroomdheid, welke Homerus;
o f dé ménfchlievendheid en andere Eigen-
fchappen die Pliniüs aan de Thos töefchryft,
geenzins in de Los. Volgens HerMolaüs zou
deeze onder den naam van Chaos door Pli-
Nius bedoeld zyn , wanneer hy meldt, dat Pom-
pejus ’er itt zyn Schouwburg te Rome vertoonde
, 'die met Vlakken als éen Luipaard getekend
en aan hem uit Gallie , dat is uit de middelfte i, afdeeï.
deeltal van Europa, gezonden waren; doch de* x iv .
wyl deeze Dieren de gedaante van een W o l f ^ o ^
hadden, verbeeldt de Heer Perrault z ig , dat ^
de Los weezentlyk de Lynx der Ouden zy en
niet de Chaos (*). Ik heb reeds aangemerkt j
dat de geftalte van dit Dier niet minder dan
zyne grootte en kleur verfchilt, én de Afbeeb
ding, welke door den Heer Pontoppidans daar
van gegeven wordt ( f ) , zweemt vry veel naar
een Wolf.
De Los is een plaag der Noordelyke deelen Verfcberc-
van den Aardbodem , gelyk de Tygers en Lui* ««de aart.
paarden van de heete Landen. Hy onthoudt
zig niet alleen in Europa maar ook in Afia en
Amerika, woonende in de Boflchen, alwaar hy,
in eeh Hol of in de ruigte verborgen, te loeren
legt op allerley Beeften en zelfs op Menfchén ,
die hy op een zeer verren afftand kan zien, en
onverhoeds befpringt. De Loflen zyn zeer lekker
- en eeten, van een Schaap o f Rhee, dikwils
niet meer dan de Kop en Lever ; zo dat men
éen vermoord’ Beeft vindende-, ’t welk dus is
töegefteld, met reden mag befluiten, dat een
Los daar om ftreeks zy. Somtyds ileept hy ook
Zyn Roof weg en begraaft’ z e , gelyk de Beer.
Hy heeft een byzondere bekwaamheid, om een
Schaapftal te ondermynen, en dus door onderaard*
(*) Öuvrages adoptêz. Tom. I. p. 119*
Cf) m t . IjHftï bon p* * *
' X D sel. II Stuk.