I. Afdeel. De Lemming, waar van ik fpreek, (afge-
x x v iii. beeld Plaat XX. Fig. i ,) is wat kleinder dan
«t u k . eenBofchrot, en ongevaar zo groot als een Mol,
Lemming, waar van hy omtrent de gedaante h e e ft; doch
JJghaams de kleur van de Vagt is, niet onaardig, uit zwart,
geftaice. gee] en ro§ gemengeld , o f fomtyds ook bruinT
geel gelyk de Bontfems; hier en daar geftreept
en gevlakt. De Pooten en Ooren zyn zeer
kort, gelyk ook de Staart, die ruig is, geel en
zwart: deKopgelykt naar dien der andere Muilen
en aan den Bek zyn Knevels,. , ’t Getal der
Voortanden is onder en boyen twee ; dat der
Kiezen twaalf, drie wederzyds, in ieder Kaak.
Aan elke Poot zyn v y f fcherpe kromme Nagelen
, de middelften langft. De geheel e langte
yan ’t L y f wordt op y y f Duimen gerekend.
Inwendige Bartholinus , door wien in den jaare 1651,
deden, met den gemelden Olaus W ormius, aan welken
eenige Noorfche Bergmuizen van Bergen
naar Koppenhagen gezonden waren , dezelve
ontleed werden , kon yan de Ingewanden, als
uitgedroogd zynde , geen berigt geeven. Het
Dyebeen was met een driedubbeld hoofd aan
de Heupkom gewricht, eq in de eene Muis
yondt men den Schenkel, die gebroken was ge-
weeft, door Eelt te famen gegroeid, Misfchien,
zegt h y , was dit Been gebroken, door ’t vallen
van de Muis, met den Regen, op een harden
Steen o f pp, ’t Dak yan een Huis (* ): waar
uit
( f) Bartholin, Rariorum Cent. II. Hift. 73,
uit men z ie t , hoe ingeworteld dit denkbeeld I. Afdeel.
ware; te belachlyker, alzo het niet weczen kan XXVIII.
o f zulk een Dier moeft, uit de Wolken vallen- STUR>
de , al ware het op den blooten grond, eens- Lemming.
klaps verpletterd zyn.
Die zelfde Ontleedkundige berigt ons , hoe Gebruik,
de Huid zo teer was , dat zy zonder fcheuren
piet afgefcheiden kon worden , dan boven aan
de Snoet, en dit is de reden, dat de Sweeden
tot hun leedweezen , hoe fraay de Vagt ook
zy , daar van geen gebruik kunnen maaken,
De arme Laplanders eeten dikwils het Vleefch
van deeze Dieren, fchoon de Honden alles, behalve
den Kop, leggen laatefi ; waar uit blykt
dat zy geenszins Vergiftig z y n , en hun befmet-
ten van de Lugt door eenen Peftilentiaalcn
Stank, beftaat zekerlyk meeft in de inbeelding;
want de veelheid deezer Dieren is hedendaags
zelden zo groot, dat men ’er voor fchrikt: in tegendeel
brengt hunne komft dikwils voordeel
aan ; dewyl een menigte Wild Gedierte , dat
hun troepswyze van de Bergen navolgt, om ’er
op te aazen , door dit middel het Landvolk in
de handen loopt en gevangen wordt ( f) ,
(4) Muis, met een korte b-yna kaale Staart, j V
rondagtige Ooren en dikke 0 Fenigen, Marmota.
Uit Marmel-
Dier,
( f ) LiNNiEUS, in de StoBolmfe Verhand, van 1740.
als boven.
' (4) Mus Caudè abbfeviatê fubnuda, Auricrulis ro-
tundatis, Bucgis gibbis, Syfi. Nat. X. p. 60. Mus
I.Dbbl, IIStuk. F f 4 Cau