I. Afdeel, omtrent drie Voeten : de Staart derdhalf Voet
XIV. lang en de Kop veertien Duimen. Op de Rug
Hoofd- ^ ■^jmT vaai } aan de- Zyden bleek graauw,
ITTTir B
STUK.
Tyger.
aan den Buik wit; over ’c geheele Lyfmet lange
zwarte Vlakken geftreept. Dus zoude dan
deeze Soort van Katten in alle Wereldsdeelen,
buiten Europa, huisveflen ! dóch die van de
Kaap der Goede H ope, welke van Kolbe Wolf-
Tyger en van Brisson Tigre-Barbet genoemd
wordt, om dat hy dik gekruld Hair als de Kfulo
f Waterhond heeft, fchynt veeleer tot de Luipaarden
of Panthers te behooren.
Tygers j n de Algemeene Hiftorie der Reizen wordt
in yv fiö
* ons verhaald, dat in China de Tygers niet alleen
zeer talryk , maar ook van ongemeene grootte
en by uitflek wreed zyn. ’tlsongeloöflykhoe
veel Menfchen zy daar dooden en verflinden.
Men meldt , dat zy zig troepswyze honden *
en dat ’er onder zyn , groot^r dan een Kalf
van een Jaar oud. Een Geeftelyke hadt ’er zulk
een over een Muur zienfpringen, die een Mans
langte hoog was, neemende een Varken, van omtrent
honderd Ponden zwaar, op zyne Rug,
en gaande daar mede over den Muur heen, naat
een nabuurig Bofeh. ’t Is te begrypen dat men
in de Dorpen van dat Land, die open leggen,
in den Winter, wanneer het deeze Dieren aaü
Spyze ontbreekt, niet zeer Veilig woonenmoet;
dewyl men geen andere bcfehutting dan de Muu-
ren daar tegen h eeft, en dus genoodzaakt is , de
Deuren en Venftersaltyd vroeg te fluiten : want
het
bet ecnMle geluk voor deeze Menfchen is, datI. Afdeel.
'de Tygers niet, voor ’t vallen van den Avond, XIV.
op Roof uitgaan. Hun Gefchreeuw by nagt b e - J S f
neemt dikwils den Slaap aan de Dorpelingen, Xyger.
die zig van deeze woedende Dieren omringden
als belegerd vinden.
Hoe wreed de Tygers ook in Tartarie zyn , Tyger,
men merkt aan, dat zy zig zeer verfchrikt too-
nen, wanneer zy vervallen in ’t midden van een
troep Jaagers, dié hun fpits bieden. In plaats
dat een Hertebeeft zig veel beweeging geeft ,
en alle pobgingen aanwendt, om ’er tuflchen
door te ontkomen ; gaat de Tyger op zyn Gat
zitten , en houdt langduurig het geblaf der Honden
en ’t gefnor der Pylen , die in zyne Vagt
fmooren, uit. Wanneer, eindelyk, zyne grimmigheid
ten top ftygt, fchiet hy eensklaps met
zulk een vlugheid , als o f hy maar een fprong
deed , op de Jaagers toe , die met gevelde
Speeren hem ontvangen , en in dit gevaarlyke
■ oogenblik hem zodanig weeten te treffen, dat
’er zelden iemand befchadigd wordt. De Kei-
zerlyke Jaagers zyn hier in zeer behendig , en
de Grootenvan China niet alleen , maaroók de
Vorften van Tartarie, Rellen ’er Eer in, op de
Tyger-Jagt te gaan. Men vermydt, egter ,
zorgvuldig, dit Dier op een enge plaats aan te
tallen : want het fpringt met verwoedheid op
een Man te Paard aan , en verfcheurt o f verworgt
hem in een oogenblik ; ‘ vlugtende dan
- w e g , zo gezwind , dat men het Dier niet kan
} . P jeei, IJ Stuk, H