t A fdeel, niet als van den Egel. Aan den Buik was het
XVIlf. Beeft geheel kaal, doch aan de zyden hadt het
Hoofd- j-ort pjajr jat hoe nader aan ’c midden van de
STUK*
Rug hoe langer wierdt; zo dat eenige Borftels
aldaar v y f Vingerbreedten lang waren. Op ’t
midden van den Kop, tuftchen de Ooren, hadt
het een bosje ftyf Hair, ten grootften deele
zwart. De Opren waren derdhalf Duim lang,
regtopftaande en puntig. Het hadt kleine Oo-
gen, en verder waren de Snoet en Bek , Póo-
ten en Hoeven, als die van onze tamme Varkens:
de Agterpooten met Nagelen voorzien,
langer dan ze anders by de Dieren zyn , met in
twee-en gefpleeten Klaauwen. Het hadt geen
Staart, en zulks is minder te Verwonderen,
merkt deeze Schryver aan; dewyl ’er in het
Geüagt der Aapen ook zyn , die geen Staart *
en anderen die een lange Staart hebben*
Het Verfcheide Schryvers merken aan, dat de Ta-
Beursjeopjacu een Bultje op ’t midden van deRugheeft,
de Rug. zeer leelyk ruikende, ’t welk men, zo dra het
Beeft gedood is , daar af moet fnyden; dewyl,
wanneer dit niet gefchiedde, in minder dan een
half Uur tyds het Vleefch, door zynen Stank,
Diet eetbaar zoude zyn, daar het anders veel
fmaakelyker en gezonder is dan dat van onze
Meft-Varkens, komende veel overeen met dat
der wilde Zwynen. Brisson verzekert ook dat
het Beursje op de Rug, ’t welk waarfchynlyk
in dat Bultje zal begreepen zyn , een dun Vogt
inhoudt van zeer onaangenaame Reuk. De Heer
T y -
T yson , die een Ontleedkundige Befchry ving van L AfdeêU
dit Zwyn aan ’t licht gegeven' heeft, verzekert
in tegendeel , dat het Vogt » in dit Beursje ver--STU!U
vat, .naar Moskeljaat rook. Men weet dat de.
Reuk , in verfcheide Stoffen i .ligtelyk veranderd
Sommigen zyn ‘e r , die dit Gat op de Rug, ’e
welk zo wyd is dat men ’er den Pink in kan ftee--
ken, een Navel noemen, en willen, dat het
Zwyn daar door Adem haalt , om langer en fneU
Ier te kunnen loopen.
By de Ontlêeding van dit Dief, verhaalt Bar*
tholinüs j werdt óp ’t midden van de Rug,
uitwendig, o f boven de Ruggegraat naby dö
Lenden-Wervelen * een Prammetje'gevonden j
hebbende den ömtrek byna van een Gouden Du->
kaat, dat de Ontleeder zigverbeeldde gefchikt
te zyn om de Biggetjes daar aan tel&aten züL
gen; alzo ’er Klieren onder lagen, en taame*
lyk groote Aders derwaards liep en te rw y l aari
den Buik de Tepels geen Klieren hadden, nocli
met geüoegzaame Vaten tot affcheiding van heé
Zog fcheenen voorzien te zyn* Zelfs gaf dié
Prammetje, zo dë L aat aantekent, fomtyds
een Vogt uit, naar Melk gelykënde: doch by
naauwkeurige onderyraaging van de genen, dis
in:Bra{iriang gewoond hadden, verftondtnien,
dat dit yermoedCn Ongegrond was; alzd het
Beeft zyne Jongen uit de Tepels, die het aan
den Buik heeft, zoogt.
De Lever , Zegt hy, vdn dé Tajacii, Wordt . thWéii*
niét doof eèn Opfchortende Band gehouden., de<J~
ï. Deei, II Stuk. § maai’