I. Afdeel. neger> Stukken , gelykin de Stier, Ram, Bok,
XIII. en gelykt veel naar derzelver Tongbeen. De
Hoofd- Halswervelen komen ook meer met die der her-
stuk,
kaauwende en eenhoevige Beeflen, dan met die
der Varkens overeen; vooral door het Doornagtig
Uitftek van het tweede Wervelbeen , dat voor-'
waards ftrekt, niet op- en agterwaards. Dit
Wervelbeen is langer dan de v y f volgende van
den Hals. ’t Getal der Rugge-Wervelen is dertien
, dat der Lénden-Wervelen zeven. Onder
het Heiligbeen heeft de Staart, in fömmige
Honden, nog wel twintig Wervelen. HetBorft-
bcen is zeer lang. De Schouderbladen verfchil-
len merkelyk, in gedaante, van die der andere
Viervoetige Djeren. De Palmen der Voorpoo-
ten beftaan uit vier Vingers en een foort van
Duim, en in de Zooien der Agterpooten is ge-
rneenlyk ook iets dat voor een vyfden Vinger
o f Duim verftrekt, doch dikwils zeer klein en
onvolmaakt o f wanfchapen (*). Men vindt in
beiden de gewoone ryën van Beendertjes der
Agterhand en Agtervoet, en die der Vingeren;
zo dat die der Voetzoolen, in ’t Geraamte,
veel naar die van eens Menfchen Hand gelyken.
' Inwendi- ‘ Omtrent de inwendige Lighaams-deelen van
ge Lig- den Hond, heeft gemelde Heer het volgende
dee” n waargenomen. De Blinde Darm verfchilt , in
zyne gedaante, veel van dien der herkauwende
en
(*) De Heer Daubenton fchynt den Heer Lin-
jjjeus te jwrispen , dat by den Hond maar vier
Vingeren of Toonen aan de Agterpoqcen toefchryft;
doch
en eenhoevige Dieren. In plaats van regtuit 1. Afdeel,
geftrekt te zyn , als in het Paard en den E z e l, XIII,
of maar een weinig geboogen , gelyk in
Stier, Ram en Bok; is hy op tweeplaatfenom,
gekromd en wordt in die plaatzing gehouden
door een Celluleus geweefzel, ’t welk hem , zo
aan den Krinkeldarm , als aan de bogten z e lf,
verbindt en vafb maakt. In het Dier, dat tot
de Ontléeding gebruikt werdt, zynde een W agt-
hond, van drie of vier Jaaren oud, over de twee
Voeten hoog en drie en een vierde Voet lang,
hadden alle de Darmen , met elkander, behalve
den Blinden Darm, de langtevan zeventien Voeten.
Dè Maag was met haare bultigheid naar
onderen gekeerd , gelyk in den Menfch: haar
groote omtrek was van twee Voeten en vier, de
kleine overdwars, - o f regt voor en agterwaards,
van elf Duimen. De Lever hadt een zeer on-
regelmaatige figuur, en woog ruim vyfentwin-
tig en een half Once, zynde uitwendig blaauw-
agtig, inwendig bruinrood. De Milt was langwerpig,
geheel rood van kleur, boven breeder
dan onder, en woog ruim veertien Drachmen.
Het Alvlees was in twee takken verdeeld , waar
van de kortfte zig agter de Maag , de-andere
langs den Twaalfvingeren-Darm uitftrekte, maa-
kende by ’t Portier van de Maag een hoek met
elkander. De figuur der Nieren was regulier,
doch
doch de Heer Brisson doet het zelfde en merkt aan,
dat men den vyfden Vjuger der Agterpooten alleen*
lyk in de Huishonden vindt.
I. Deel. 11 Stuk, D 5