I. Afdeel, op de Neus; zo heeft de Heer L inna:us, op
XXIV. het zien van een Bekkeneel, met twee platag-
*tuk?F° t^ e Hoornen, ’t een boven ’t ander, hier een
byzondere Soort van gemaakt, die hy erkent
duifter te zyn , hoewel door ’t getuigenis der
Schryveren, zo oude als hedendaagfche, bevestigd.
Zulke dubbele Hoornen zyn in de Ko-
ninglyke Gaandery te Dresden gekomen in ’t
Jaar 1739, naar’t gene de Heer Klein verhaalt,
dat hem in een Brief van wylen den
Hofraad von Heucher berigt z y : die hem
daar omtrent dus fchreef. „ Z y liaan zo digt aan
„ een , dat zy elkander raaken en zitten zo vaft
„ aan ’t V e l, dat ik geen vermoeden kan heb-
,, ben op eenig bedrog daar omtrent, als o f zy
„ ’er aan gelymd o f op eenige andere manier
,, aan vall gemaakt waren. De voorlle Hoorn
„ gelykt naar een ronden Kegel, de agterlle is
„ naar de Rug gekromd, en loopt, over de
,1 geheele langte, uit in een fcherpen kant o f
« Sneede; zo dat het Dier, wanneer het de
5> beide Hoornen ergens ingeflagen heeft, met
„ den agterllen fnyden on opfcheuren kan.”
Zyn Opvolger in het Opzigt over de Koningly,
ke Rariteiten-Kamer, de Heer Bergraad Eilen-
btirg, hadt hem daar van verzekering gegeven
en gemeld: dat dezelven, op een dik Huk L e der
, derdhalf Duim van elkander Honden; dat
de voorlle Hoorn, in een regte lyn gemeten
de hoogte had van i j l en aan den Wortel ee?
een omtrek van ?o| Duim; daar de agterlle
maar 9§ Duim hoog was, met eenen omtrek[ .Afdeel.
van 22 Duimen. Sedert hadt de Heer Klein XXIV.
te Dantzig een dergelyken dubbelden Hoorn
gekreegen; zynde de voorlle 16 , de agterlle
i i | Paryffche Duimen hoog» en de omtrek in
beiden 19 Duimen. Ieder hadt van onderen
een holligheid, omtrent twee Duimen diep:
waar uit hy befluit, dat zy op dergelyke uitpuilingen
van ’t Bekkeneel moeten gezeten hebben,
als Bontius zegt; maar niet, gelykKoL-
be getuigt, zodanig met het Been van de Bovenkaak
o f van de Neus vereenigd, dat men
ze niet kon krygen, dan met een Huk Beens
daar aan.
Hier uit blykt dan, dat ’er tweehoornige
Rhinocerolfen zyn , en dewyl de Indiaanfche,
hier te Lande gebragt, alleenlyk voorkomen
met één Hoorn, zo willen wy liever met den
•Heer Parsons befluiten, dat er in Afrika een .
Soort zy tnet twee Hoornen op de Neus, dan dat
wy met fommigen zouden denken , of ook het
Mannetje tweehoornig ware, het Wyfje eenhoor-
nig. Immers de Ridder SloAne is reeds van
denkbeeld geweell, dat de Afrikaanfche Rhi-
noceros en de Afiatifche in Soort verfchillen;
en de Heer Klein brengt, ten dien opzigte,
onder anderen het getuigenis by van den Heer ,
Biebering , zynen Bloedverwant, die, eenige
Jaaren aan de Kaap gewoond hebbende, einde-
lyk weder te Dantzig was te rug gekomen en
hem mondeling had verzekerd: ■ dat hy in Afri-
Va