dik, de Pooten zeer lang 4 om kort te gaan, in j A fdeel,
die A fbeelding fchynt de Staart platagtig en in XVI.
’t midden zeer dik, gelyk die.van den Bever, J J oofd-
daar dezelve in tegendeel naar ’t end langs hoe
dunner wordt.
De oude Dierbefchryvers hebben ook een te
groote gelykheid gefteld van den Otter met
den Bever. Pliniüs én Bellonius zeggen, dat
zy volmaakt overeenkomen, uitgezonderd in de
Staart; daar het zeker is, dat, behalve het ver-
fchil in de Lighaamsgeftalte, de Bever gccne
Vl'iespooten heeft, De Ottef heeft den Kop pr, XIV.
veel ronder en meer naar dien vaneen Bontlem
gelykende, met een platte Neus: hy is kleinder
dan de Bever , doch veel grooter dan een Kat.
De gewoone langte van het L y f is drie Voeten
, en die van de Staart anderhalven Voet.
De Oogen zyn zeer klein; de Ooren kort, rond
en laager geplaatft dan de Oogen: de Pooten
naauwlyks agt o f tien Duimen lang. Het ge-
heele Lighaam van boven, als ook de Staart
cn Schenkels, zyn meer o f minder, donkerKas-
tanje-bruin; aan de K e e l, Borft en Buik, is de
Vagt vuil wit of grys.
Ik zal my alleen ophouden met de Ontleed- Ontleedkundige
Befchryving van den Heer Süe , die kundige
* . T-v r-N.. - Befcliryzeer
naauwkeurig fchynt te zyn. De Otter, ving>
zegt h y , is een zeer Vleezig Dier en de Beenderen
zyn , naar de andere Deden te rekenen,
dunner dan gewoonlyk: ook heeft hy zeer weinig
V e t, vooral onder de Huid* Het W y fje
1. deïi. ii stuk, IVX 4 heeft