j. Afdeel. Z y fchynt van alle andere Sóórten van dit Ge-
XXIII. flagt te verfchillen in de zonderlinge eigenfchap,
Hoofd? van j-,aare Jongen op de Rug te draagen, die ,
zo dra zy geftoord en vervolgd worden, o f ee-
nig gerugt veraeemen, de Moer op ’t L y f
fpringen, en de Staarten om haare Staart ftren-
gelen; zo dat zy zig dus vaft houden, terwyl
de Moer met hun de vlugt neemt, hehbende
de Staart niet regt uit fteekende, maar omge-
flagen over \ L y f en aan ’t end gekruld. Verder
is my aangaande de Levensmanier van dit
Diertje, o f het getal zyner Prammen, zo wel
als den Heer L innacüs , die ’t zelve niet gezien
heeft, niets gebleeken.
Brisson tekent aan, dat het in grootte en
gedaante met den voorgaanden Bofch-Rot overeenkomt
: dat de Oogen glinlterende zyn , de
Ooren kaal en f t y f ; dat het aan de Bovenlip
Knevels heeft, gelyk de overigen ; en boven
ieder Oog als twee Varkens Borftels, die zig in
onze Afbeelding zeer duidelyk vertoonen. In
5t Mannetje is de Staart met bruine Vlakken,
doch dit vindt men in ’t Wy fje niet. Boven
pp is ’t L y f rosagtig Appelbloeizel, van onde,
ren en aan den Kop bleekgeel, in den omtrek
der Oogen donkerbrnin. De Nagels van alle
Vingers der Voorpooten, gelyk ook die der
Duimen van de Agterpooten, zyn kort en Romp,
Verfchei- Behalve deeze befchryft Brisson cenen Afri-
denheden. kaanfchen Philander o f Bofch-Rot, zynde by de
Autheurcn onder den naarq van Qoyopoüin o f
HayopoUn voorgefteld, weinig van onze Vierde 1. Afdeel.
Soort, ’t zy in geftalte, ’t zy in kleur verfchil XXIII.
lende.’ Zynen Agtften noemt hy de Philander
met den groeten Kop, om dat dezelve voornaa-
melyk daar in van de anderen verfchilt. Ein-
delyk fpreekt hy van een Philander met een korte
dikke Staart, zynde de eenigfte in dit op-
z ig t , dewyl de anderen altemaal de Staart zo
lang o f langer hebben dan het Lyf. De eze,
zegt h y , komt anders, in grootte en geftalte,
met den Surinaamfchen overeen. Van deeze
drie zyn ook de Afbeeldingen in het Werk van
Seba te vinden.
XXIV. H O O F D S T U K.
Bejcbryving van den Rhinoceros , zo den Eeu-
hoornigen , als den Tweehoornigen; waar in
het Gefcbil over bet getal der Hoornen opgeheU
derd wordt. De Eigenjcbappen van dit Dier,
deszelfs Gevegt met de Olyphanten. Manier
om hem te vangen, ^ynverwoedbeidy jicïkte,
enz.
DE Heer L innjeto maakt zynen Vyfden
Rang van zodanige Zoogende Dieren,
die twee Voortanden bóven en twee onder in
den Mond hebben , vair de Kiezen afftaande;
en geené Hoek- of Hondstanden. Onder dezel-
ven 'geeft hy de eerfte plaats aan den BJmoce,
X. Db e i, u Stuk, X 4 a