I. Afdeel. Toevallen eri Gèvaaren onderhevig zyn (*).
x x v iii. ’t Gemeen (Gevoelen i s , dat in de twintig
sruK°?U' Jaaren eens o f tweemaal het Land, dat digt aan
Lemming, de Laplandfche Alpen legt, zo wel in Sweeden
Manier als in Noorwegen , van een Heirleger deezer
van voort*joieren overftroomd wordt. Van ’t Gebergte
trekken, Xoelen, ’t welke het Ampt Nordland van Sweeden
affcheidt, en voor derzelver eigentlyke Vaderland
gehouden wordt, ziet men z e , als het
de tyd is van hunne Reize , overkomen, en in
groote Troepen , ten deele door Nordland en
Finmark naar den Oceaan , ten deele door
Sweedfch Lapmark naar de Boden-Zee marfchee-
ren. Volgens het berigt van den Heer L inNjEüs,
gefchiedt hunne Marfch in een regte lyn, waar
van zy naauwlyks ooit ter zyden afwyken, o f
eenigen omweg neemen, en, wanneer zy zulks
van wegen een Rotsfleen, die hun ontmoet, genoodzaakt
worden té doen, dan zoeken zy aan
de andere zyde hunne Streek weder , en gaan
in den eerften koers voort. Zo zy aan een Rivier
o f Meir komen, daar zwemmen zy met den
zelfden koers over, en zo hun op ’t Water een
Vaartuig voorkomt, fpringen zy ’er liever op
en aan de andere kant weder a f , dan dat zy
bunnen koers veranderen zouden. Men verhaalt,
dat fommigen deezen Togt onderneemen, met
hunne Jongen in de Bek o f op de Rug.
Over-
(*) Wet isd&ft Sf&fjanM. auf SCaïjr
1749. Vol. x i. p. 19.
Overal, daar dit Ongedierte zynenWeg neemt, LAma*»
is de Schade byfter gro o t; w,ant zy ver- XXV11^
treeden niet alleen het Gras, maar eeten t zel- SruK.
v e , en het (taande Koorn, met Wortelen en al Lenming,
op; zo dat de Landman een zeer flegten Oogft Sch, de die
^ 1 r- T7offte verwagcen heeft. Lgte»rr wwooriudeeun ’er van de zyj doen.
Beerep, Wolven, Voffen, Bontfcms, Marters
en dergelyke Dieren, een groote menigte vernield,
en de Honden zelfs maaken ’er jagtop1:
zo dat ver de meeften onderwegs fneuvelen, eer
zy de Zee aan den eenen o f anderen kant bereiken
: waar in men wil dat de overigen , al
voortgaande in die zelfde koers, zouden loopen
en omhals komen: hoewel dit egter bezwaar-
lyk met haaren gemelden Terugtogt naar de
Bergen is overeen te brengen. Daarenboven is
dit Onheil niet algemeen; treffende, gelyk de
Plaag der Sprinkhaanen, maar eenige weinige Dis-
trikten. In zekere Heerlykheid van ’t Stigt van
Bergen worden, om de drie of vier Jaaren, eenigen
van deeze Muizen gevonden , die maar
weinig in getal zyn , en geen aanmerk elyke
Schade doen. Sommige bygeloovige Luiden
houden daar jaarlyks een zogenaamd Mui-
zen-Feejl, hier in beftaande, dat zy hunne
befte Kleederen aandoen, en, in plaats van werken,
dien Dag luy en ledig , meeft üaapende,
doorbrengen: ’tw e lk , miffehien, vaneenBede-
ftond of Dankdag wegens dit Ongedierte zal afkomftig
zyn (*),
E r, Pontoppidans , als boven.
EDeel. II Stuk, f f 3