t AFDEïL.zweemt naar het gefchrey van jonge Kinderetii
XVI. Z y leeven onder elkander , zo ’t fchynt, zeef
6tuk? FD" vreedzaam en genoeglyk.
Otter. De Voortteeling van deeze Otters is niet min-
Paaring der äanmefkelyk. De Heer Steller , die dit
en Voort- alles op ’t Berings-'Eihnd, alwaar hy met de zy-
teelmg. neQ s chjpóreuk geleeden hadt, naaüwkeurig waargenomen
h e e f t ; verzekert dat het Mannetje
niet meer dan één Wy fje heeft, waar by het zig
altyd houdt, zo op ’t Land als in ’t Water.
De Wyfjes , zegt hy , dfaägen haare Jongen
agt o f negen Maanden , en geeven ze bykané
èen geheel Jaar läng Zog : zo dat men ze zelden
zonder Jongen ziet. Z y fchynen onver-
fchillig | op alle tyden van ’t Jaar , te paaren.
De Wyfjes werpen de Jongen altyd op ’t Land:
Zy draagenZe in den Bek, gelyk de Katten: iii
Zee flaapende, honden zy dezelven met de Voor-
pooten, gelyk een Moeder haar Kind in de Armen
houdt: zy fmyten zé dikwils iri ’t Water|
óm aan ’t zwemmen te gewennen: als zy vermoeid
zyn necmen ze die weder op ën kuffen ze
óp de Menfchelyke wyze. Somtyds werpen zy ook
de Jongen in de lügt en vangen ze als een Bal
met de Voorpooten, ja fpeelen ’er zo lieftallig
mede , als de allertederfte Moedef mèt haar
krooft kan doen. ’t Is óngelooflyk, welk eeri
Liefde zy hebben Voor de Jongen, Hoe zeef
zy ook van de Jaagefs vervolgd Worden, ’t zy
in de Zeë o f óp ’t Land , zy laaten dezelven
nooit uit den Bek vallen, én ofn die feden gebeurt
beurt het dikwils , dat zy dood geilagen wor-1. Afdeel.
den, daar zy anders zig zouden hebben kunnen XVI.
tedden. Hunne Paaring gefchiedt op de zelfde ST“ ° °FD'
wyze als die der Menfchen. Otter.
De langte van een der grootfte Mannetjes Lighaam$.
was, van het uiterfte van den Snoet tot aan het geftakeè
begin van de Staart , omtrent drie Parysfche
Voeten, en die van de-Staart ruim één Voet:
zo dat deeze Dieren omtrent de grootte hebben
van een middelbaaren Hond, den Kop rondag-
tig en als van een K a t, de Neus opgewipt, de
Oogen zwart, de Ooren klein en rönd. De Hals
is düidelyk van het Lighaamonderfcheiden, gelyk
in de Landdieren in ’t algemeen * waar van
z y hoofdzaakelyk verfchillen door de Pooten,
die niet alleen zeer kort zyn, maaróokdigt aan
den Aars geplaatft, gelyk in den gewoonen Otter
, egter niet j gelyk in de Robben, onder
’t Vel verborgen, maar geheel uitfleekende.
De Voorpooten zyn korter dan de Agterpoo-
ten, en daarom is het L y f van vooren laager,
en de Rug bultig. De Voetzool der eerftge-
melden is wel in v y f Vingeren verdeeld, die
met Nagelen gewapend zyn, en met eeü Vlies
te lamen gevoegd, gelyk die der Otteren, doch
zo digt met Hair begroeid, dat men geen fchei-
'ding kan ontdekken. In de Agterpooten openbaart
zig een groot verfchil met de Landdieren^
alzo dezelven veel breeder, laDger en platter
Voetzoolen hebben, zweemende zeef naaf dé
Pooten der Robben. Deeze Pooten dienen hun,
1, D e s i , 11 Stuk, in