. B E S C i l ï V 1 N O
L Afdeel.» zo is het dikwils zeer moeielyk de Sexe te
XXVI. ,, onderfcheiden. Om die reden heeft men ge*
*tbH°°FD' ” ze§^’ dat er on^cr de Haazen veel Hernia*
„ pbrodietm waren,; dat de Mannetjes zo wel
*) Jongen voortbragten als de Wyfjes; dat fom-
,, migen beurt om beurt Mannetjes waren en
,, Wyfjes, en dat zy ’er beurtlings het werk
„ van verrigtten. Inderdaad déeze Wyfjes ,
„ dikwils ritziger dan de Mannetjes, dekken
>, dezelven eef -zy daar van gedekt worden i
■>, en zy gelyken., buitendien, zo Zeer in die
„ Lighaamsdeelen naar elkander , dat men, zon-*
35 der naauwkeürigé bèfèhöuwing, ligtelyk het
3, Mannetje voor het Wyfje en het Wy fje voor
5, het Mannetje neemen kan ” (*).
Jonge D e Jaagers merken aan , dat.j van de hon-
Ilaczen. ^erd Wyfjes Haazen die men vangt, wel negens
en-negentig bevrugt zyn. Men meent ook ontdekt
te hebben, dat het getal der Wyfjes Haas
zen veel grooter zy dan datder Mannetjes. Ges
meenlyk werpen zy twee, doch fomtyds ook
wel drie, vier o f vy-f Jongen-, die zy twintig
-Dagen de pram geeven, waarna de Jongen zelf
de koft moeten zoeken, maakende hun -Leger
omtrent- zeftig o f tagtig Sehreeden van dat der
-Moer af; zo dat men, een Jong op Wekere
:plaats vindende, byna verzekerd-kan zyn ,-niet ver
van daar een o f twee Ouden aan te-zullen treffen,
De Leeftyd van deeze Dieren is-z-even o f agt
Jaas
( 0 Iliflslre NaiuteUe du Liévre, Paris, 1758.
Leerzaamheid.
V A N te t Ö A k t E.ff. 383
taaren; op ’t hoogfte tien. Zy geeven geen Ge- L afdeel.
luid, dan, wanneer menze met geweld aangrypt, x x v i.
pynigt o f kwetft, en dan is ’rgeen fyn Gepiep % t^ üFD*
maar een taamelyk zwaare Klank , gelykende
naar dien van eens Menfchen Stem. Z y zyn zo
wild niet , o f men kan ze temmen en een foort
van Opvoeding geeven, ja zelfs opzitten en andere
potzeryën leeren, gelyk de Honden; doch
z y zullen altoos weg fluipen, indi$n men ze
'niet naauw bewaart: zo dat het te verwonderen
is , hoe Scaliger getuigen kon, datzynGroot-
'vader van Moeders kant eenen Haas hadt, die
zo tam ware, dat hy met de Honden ter Jagt
ging , en dikwils t’huis kwam met een bebloede
Bek. Ook verhaalt Paüixini , dat de Gouverneur
van een Stad, genaamd Altorff, een Haas
opvoedde, die zo zagtzïnnig en gemeenzaam
was, dat hy als een Hond de Huisbedienden
volgde, met de Honden en Katten fpeelde»
'd o o r de V en te en keek naar ’t geen om laag
paffeerde, en met de Gallen aan Tafel za t,
eetende van allés wat mèn hem toediende en
•gaande properlyk piffen in een Tinnen Waterpo
t; maar’t Geval willende, dat men vergeten
had een Pot te zetten op de gewoone plaats,
zo fprong hy op Tafel en maakte zyn Water in
een Tinnen Zoutvat. Honger hebbende vraag*
de hy om Ëeten, door met de Pooten te klop*
pen. Men hadt hem een Halsband met Bellen
om gedaan, door welker gerammel hy degroot-
fte Honden op de vlugt joeg. Cm kort te gaan,
hy