39 3 B È S C H R Y V I N G
1. Afdeïl. zonder dat hier uit iets voortkwam. Een jonge’
. x x v i. Haas en Konyn, van verfchillcnde Sexe, doch
Hoofd- ,
«t u k . bYna even °ud * hebben naauwlyks drie Maan-
lionym den met elkander geleefd , o f zy vogten ge-
dunrig met elkander, ’t geen niet eindigde dan
met de dood van den Haas. Van twee ouder
Haazen, welken hy ieder by een Konyn gezet
had, viel den eenen ’t zelfde te beurt en de am
der, die zeer ritzig en zeer fterk was, niet op.
houdende de Konyn te plaagen , door dezelve
te willen fpeelen , deedt dezelve eindelyk door
kwetzing o f al te vunrige omhelzing fterven.
De Proeven, met drie o f vier andere Konynen
en Haazen, hebben , fchoon men meermaalen
een weezentlyke Panring gewaar wierd , ook
niets voortgebragt (*). Ondertuffchen heeft
men, zo de Geneesheeren dè Nobleviele eh
Salerne verhaalen, te Orleans gezien, dat een
Konyn, van een Kater gefpeeld zyhde, Jongen
wierp, die ten deele naar een Konyn geleeken,
ten deele naar een Kat: hunne kleur was als dié
der gewoone Konynen, maar zy waren gemeen,
zaamer, beminnende de Melk zeer, en eetende,
voor ’t overige, al wat de Konynen eeten(f).
Voorttee- Geilheid van het Konyn niet kleinder
ling. dan die van den klaas , zyne Vrugtbaarheid is
zekerlyk gróoter. W y gelooven wel niet, dat
van een enkel Paar , op een Eilandje gezet
zyn.'
(*) Hifloire Naturelle du Lapin.
( t j Hiß. Naturelle des Animaux. Tom. V. pag, 150.
V A ft d e H A a z ë n . 399
Eyhde, ten einde van het Jaar zesduizend zou- j. A fdeel.
den voortgekomen zyn : doch ’t is ontwyfel- XXVI.
baar, dat dit Gedierte, indien er mets van ge- s.rüK.
vangen o f vernield werdt , in ’t kort zo zeer Konyn ■
vermenigvuldigen zoude, dat het een Land on-
bewoonbaar maakte gelyk men leeft* dat het
noodlot der Balearifche Eilanden eens geweeft
zy. Niet alleen paart het Konyn meermaalen
en brengt een grooter getal van Jongen voort,
dan de Haas, maar het heeft ook meer middelen
om zyne Vyandén te ontfhappen. Het ont*
trekt zig gemakkelyk de Oogen van den Menfch;
de Gaten die het in den Grond graaft, daar het
zig ovef dag in onthoudt en zyne Jongen werpt,
befchütten het voor den aanval van Wolven,
Voffen en Roofvogelen. Het woont ’er met
zyn Gezin in veiligheid; het brengt ’er zyne
Jongen op , tot den Ouderdom van omtrent
twee Maandenden doetze niet uit hunne fchuil-
plaats komen, voor dat zy de zwakheden der
tederfte jongheid gepafieerd zyn, wanneer de
jonge Haazen meer te lyden hebben, dan ge-
duurende hun gantfche Levensloop.
' Van de Hok-Konynen weet men, dat zy by
üitftek vrugtbaar zyn. Op den Ouderdom van
v y f o f zes Maanden laaten zy zig reeds Spee-
len, en brengen, na een Dragt van dertig Dagen
of daaromftreeks, fomtyds agt o f tien Jóngen
voort , die zy doorgaans een-en-twintig
Dagen lang zuigen laaten, en z y n , kort na dat
zy gejongd hebben, weder in ftaat om gefpeeld
I
P«Pi Il
m\