I. Afdeel.
xxvr.
HOOFDSTU
K .
Konyn.
53 is, dat ik van deeze kleur behouden heb;
,, hoe zeer ook de Familie vermenigvuldigen
,, mogt, de genen, die op hunne beurt Va-
33 ders wierden, waren altyd aan hem onderge-
,, fchikt: wanneer zy met elkander vogten, ’t
33 zy om de Wyfjes o f om het Voedzel, liep
„ de Grootvader, o p ’t hooren van het rumoer,
„ aanftonds toe, en, zo dra men hem gewaar
,, wierd , kwam alles in ftilce; ja , zo hy ’er
s3 een op de daad betrapte, werdt die onmid-
„ delyk, als tot een Spiegel der anderen, ge-
33 ftraft. Een ander bewys van zyn Gezag o-
33 ver de geheele Nakomelingfchap is, dat ik ,
„ ze alle aangewent hebbende op ’t geluid van
„ een Fluitje weder in ’t Hokte komen, hoe
,, ver heen zy ook waren, wanneer ik dit Sein
33 gaf altoos den Grootvader zig aan hun hoofd
33 zag ftellen, die, fchoon dus eerfl: aangeko-
}, men zynde, ze allen agter elkander in het
„ Hok liet gaan, komende zelf het allerlaatfte
„ binnen. Ik voedde ze met Zemelen, Hooy
„ en Jeneverboom; waar van zy meer dan een
,, Vragt op de Week behoefden, eetende daar
„ van niet alleen de Befiën en Bladen, maar
„ ook de dunne Takjes en Schors, zo dat ’er
„ niets overbleef dan het dikke Hout. Dit
3, Voedzel gaf hun Geur en hun Vleefch was
„ ten minfte zo goed als dat der wilde Ko-
„ nynen.”
- Deeze Dieren leeven agt o f negen Jaaren,
en z y n , dcwyl zy het grootfte deel van hun
Het Lub
ben der
Konynen.
Le-
Leven zonder veel beweeging doorbrengen, i. AfdeeL
doorgaand vetter dan de Haazen, waar van hun XXVI.
Vleefch ook in kleur en fmaak verfchilt, zynde st^ 0F
dat det Lampreelen zeer lekker , doth dat der
Ouden altyd droög en hard. Men heeft het
middel uitgevonden om de Mahnetjeis, die anders
vér zo goed niet als de Wyfjes zyü , zo
veel beter té maaken als een Kapoen eèh Hoep
overtreft! door lubben naamelyk. Niets is ge*
tnakkelyker: men moet alleen de Balletjes af-
fnydeii, met een Mes, dat zeer fcherp is*
en, na de Wonde geftreekeh té hebben met oude
Reüfel , hét Konyö in de Warande katen
loopen, zonder dezelve toe te naai jen; alzó dié
Wond vaardig van ze lf geneeft. Men behoeft
ook geën byzondete tyd van ’t jaar tot dezelvé
uit te kiezen. Bradley raadt in Zyn Almanak
dér Landliéden aan, dat men de Jonge Lampreelen
, die Mannetjes zyn , altyd lubbe, waar
door ze Vetter en groötef worden.
De Lighaamsgeftalte van het Konyn zweemt* Öekleur
zo uit- als inwendig, deraiaate naar die van
Haas, dat ik niet noodig oordeel, een byzondere
befchryvinge daar van te doen. Alleeü zal
ik agt geeven op de kleur van het H a ir , Waar
in de tamme o f Hok-Konynen, Van de wilden o f
Duin-Könynen, verfchillen. Deeze laatftcn hebben
een kleur gemengd uit wit, zwart en grys’,
4t welk dezelven zig vaal doet Vertoonen , ge-
lyk de algemeene kleur der Haazen is , die eg*
ter doorgaans wat roffer zyn. Dit is onder de
v i .Deil, xi Sn'*, C c i tam