I. Afdeel, twyfel, de gewoone Naam in de verlcheide Taa.
XXVII. len van Europa, afkomftig zyn. Dus noemt
Hoofu- men hem in 'c Italiaanfch Bivaro o f Bevero, in
stuk. 7
t Spaanfch Bevaro, in ’f Franfch Biévre, in ’t
Hoogduitfch Biber, in ’t Engelfch Beaver en in
’t Neerduitfch Bever,
Kenmer- De Kenmerken , behalven die van deezen
kej?, Rang in ’t algemeen, z y n ; dat hy de bovenfte
Voortanden geknot h e e ft, met een dwarfen
hoek uitgehold ; de onderden met de Punt
dwars. T e weeten, de bovenfte twee zyn halfrond
van boven en fcherp als een Beitel, en
loopen fchuins a f , van binnen buitenwaards,
fluitende niet op, maar fchnivende binnen de
onderden, die langer zyn. De Staart vertoont
zig als plat gedrukt.
Soorten. Twee Soorten van dit Geflagt worden door
den Heer L innaeds opgegeven, waar van de
een de gewoone Bever is, de andere de Mus-
kns-Rot. Brisson heeft van ieder nog cene
Verfcheidenheid, als eene byzondere Soort be-
fchreeven.
I. ( i ) Bever met een Ovaale platte Staart.
Fiber.
Bever. Deeze Dieren vindt men aan de Oevers der
Rivieren en Meiren , byna over den geheelen
Aard.
C O Caftor Caud4 Ovarê plan*. Syft. Nat. V I . X.
Faun. Suecic. p. 9. Caftor. Gesn. Pifc. 185. R ond.
Pifc. 236. Jonst. Quadr. p . 102. T ab . L X V I I I .
Dodart. Aft. 1 3 1, R aj. Quadr. 309, Aldr. Quadr.
706. Fiber, B e l lo n . Aquat, 30,
Aardbodem , selfe in de Zuidelyke deelen « U r W -
Bnropa, in Afrika en de Indiën; doch nergens X X ^
tnenigvuldiger dan in ’t Noorden, inzon er STUS.
in Kanada. Z y leeven zo wel in ’t Water
als op ’t Rand, en houden meeft van ftil-
l e , zagt vloeijende Stroomen; aan welken zy
zig eene Wooning bouwen met zulk een wonderbaar
beleid en konft, dat dit ftuk alleen hon
onderfcheidt van byna alle andere Dieren. Eg-
ter is ’t ook waar, dat zy zulks niet dan uit
noodzaaklykheid doen: want in Duitfchlanden
Vrankryk houden zy dikwils, gelyk de Otters,
in Holen huis, die ’er aan den Oever der Rivieren
en Meiren in menigte zyn. Ik zal hier
kortelyk verhaalen, wat men in de Verhandelingen
van de Koninglyk Sweedfche Akademie
der Weetenfchappen van deeze zonderlinge Ei-
genfchappen gemeld vindt (*).
De Bever is tot zyn Winterverblyfeen Woo- Zonderlr
ning benoodigd, daar hy voor de Koude beven
ligd en tevens van Voedzel niet alleen, maar
ook altyd van Water voorzien zy. Om die
reden maakt hy den aanleg aan den fteilen Oe-
yer van een Rivier, daar de Bodem Bibberig is,
gelyk aan den uitloop van Beeken uit Boflcha-
mën. ‘ Een plaats uitgekoozen hebbende, gaat
hy met zyn gezelfchap aan ’t vellen van Boomen
tot hun gebruik, waar van zy de Stammen
nv,,. rtnii ïSfTiVnfb. SCftnb. SCüftanbl.