I. Afdeel. Verfcheurende is , ten opzigt van den MenfcK,
XIV. gelyk ook het Mannetje dikwils.zyn eigen Jong
^®OFD* om ’t leven brengt; waarfchynlyk. een voorzorg
STUK,
Tyger,
geftalte.
der Natuur, op dat dit wreede Rpofdierniet te
veel zou voortteelen.
Lighaams- j ) e Tygér heeft omtrent de Grootte van een
Leeuw. Zyn Kop gelykt veel naar die van
een Kat; de Oogen zyn geelagtig en vlammen-,
de; het Gelaat is verraderlyk; de Tanden zyn
flerk, fcherp en fnydende. Verwonderlyk is
zyne Vlugheid in 't klimmen en fpringen, ter*
wyl hy altoos op de Pooten neerkomt, gelyk
de Katten, en van de lange , kromme Nagelen,
die hy daar aan heeft, weet hy zig.zeer
wel te bedienen tot het vaflhouden van zyne
Prooy. Geen Gedierte is veilig voor zyne
Roofzugt: hy taR zelfs Olyphanten aan , en
fcheurt dërzelver Tromp fomtyds af. Indieü
hy deeze, of andere groote Dieren, in de Rug
weet te vatten, zo hebben zy geen ander middel
, om zig te redden, dan zig ’t ondcrft boven
te keeren, ten einde hem door hunne Zwaarte
te verpletteren o f dood te drukken : doch zyne
taaiheid maakt, dat hy dikwils weder onder
hun van daan kruipt, en dan, met verdubbeling
van woede aanvallende, wordt hy ’er ze-
kerlyk meefter van.
De Heer Klein verhaalt een zonderling Geval,
dat men in de KeürvorRelyke Diergaarde, té
Dresden, met eenen Tyger hadt. ’t Was daar
de gewoonte, om, op zekere Dagen, heteene
Dier
Dier na het andere uit de Bewaarplaats- te laa- j . Afdeel
ten, om de Hokken te reinigen, en , wanneer XIV.
z y , na dat dit gefchied was, ’er weder in ge‘ STÜ^>FD’
komeh waren, deedt men de Valdeuren toe. Tyger.
Door groote onagtzaamheid' blfeef, op zekeren
D a g , een Tyger buiten, en de Oppaffer, die
iets in den Tuin te doen hadt, werdtaanRonds
van denzelven aangevallen. In dit uiterRe gevaar
hadt hy moeds genoeg, om den Keel van
’t Dier te grypen met zyne flinkerhand , die
hy toekneep, terwyl hy met den regter Arm
hetzelve om k L y f vatte, en dus fly f tegen
zyne BorR aandrukte, zo dat het zyne Tanden
noch Klaauwen tegen hem gebruiken konde.
In dien gevaarlyken Raat bleef hy ongevaar vier
o f v y f Minuuten, tot dat hy eindelyk, op z y ne
Kragten niet langer betrouwende, het Dier
met al zyn vermogen van zig Riet; k welk daar
op zig weder naar den-Hoek begaf, daar het
verfchoolen wasgeweeR, enhy , gelyk men ligt
begrypen kan, draalde niet, om door de Deur
uit den Tuin te vlugten.
< D e Woonplaats van den Tyger is in Afiazegt Woon-
LiNNiEüs;- men vindt hem in Afia en Afrika,
zo Brissonmeldt, en, volgensdeezen laatflen,
zou in Braiil een Dier huisveRen, waar aan de
Portugeezen den Eernaam geeven van den Ko~
ninglyken Tyger. Deeze is een van de groot-
ften, zegt hy-, hebbende van ’t end van den
B e k , tot aan ’t begin van de Staart, de langte
van vier Voeten negen Duimen ; de hoogte is
- i . O i u . II Stuk, Om