230 B E S C H R Y V I N G
1 Afdeel. gers vervolgd zynde, den Kop tuflchen de Voor-
XVII. pooien fteekt, en, zig rond maakende als een
H o o f d - jojoot, van Bergen en Rotfen af gaat rollen als
* r i L . de Beeren- Door Honden ’ en andere H f t
aS~ Dieren , van naby aangerand zynde, keert het
zig om, op de Rug , en verweert zïg daar tegen
met de Tanden en Klaauwen. Maar, laat
ons een Jaager van den eerften Rang, daaromtrent
hooren fpreeken.
De Daffen , zegt Jacques du Fouilloux,
keven van allerley Vleefch en eeten zelfs
Krengen. Zy doen de Wildbaanen veel fchad e,:
inzonderheid aan de Lampreelen o f jonge Kony-
nen, in de Holen : want zy booren regt boven
het Nefl in, terwyl de Vos maar langs.heen
vervolgt. Ik heb z e , voor myn Oogen, kleine
Zuigbiggetjes zien neemen, welken zy g e - :
heel levendig in hunne Gaten fleepten. t Is
zeker, dat zy ’er gretiger naar zyn dan naar
eenig ander Vleefch: want, zo men een Var-
kens-Bout boven hunne Gaten plaatfl, zullen
z y nooit nalaaten uit te komen om zig derwaards
te vervoegen. Dat zy allerley foort van Wild,
gelyk Ganzen, Hoenderen en dergelyken, eeten
, is my door Ondervinding bekend; want ik
heb ’er tam opgevoed, tot aan de vier Ja.'ren
toe. Z y zyn pleizierig en goedaartig, zonder
byten of eenige befchadiging, doende niet dan
fpeelen met de kleine Honden, en het overige
van den tyd flaapende, en, als ik ze riep,
kwamen zy tot my als een Hond, my overal
volgende daar ik ging. Z y zyn zeer kleums, 1. Afdeel.
en, wanneer men ze in een Kamerkat, daar x vn .
Vuur is , zullen zy zo digt aan ’t zelve gaangTü^ FU‘ •
leggen, dat zy hunne Pooten branden , die zeer Bau
moeielyk te geneezen zyn. Z y voeden zig met
Brood, met kleine Beentjes, Kaas., Vrugten,
Rofynen; in één woord; zy eeten van alles wat
men ze maar geeft. Als het Sneeuwt o f flegt
Weer maakt, komen zy fomtyds wel in twee
o f drie dagen niet uit hunne Holen, ’t Is ver-
maakelyk te zien hoe z y , om hun Bed te maa-
k en , Stroo, Bladen en allerley Ruigte, op een
hoop verzamelen, en dan met de vier Pooten
en den K o p , in één reis, zo veel in hunne
Holen brengen, als een Man in zyn Arm zou
kunnen draagen. Wanneer zy van Dashondjes
vervolgd worden, floppen zy de Openingen
hunner Holen agter zig toe, en, als men ze
twee o f driemaal agtereen laat ontrullen, vertrekken
zy naar een andere plaats.
Deeze Dieren keven lang, en de Ouderdom leeftyd,
maaktze fomwylen zo blind, dat zy niet uit
hunne Holen kunnen komen, wordende dan
door anderen met Voedzel voorzien. Z y zyn
ook zeer taay van leven: want ik heb verfchei-
de maaien de Daffen van goede, fterke Windhonden
zien byten, zodanig dat de Darmen
hun uit het L y f hingen» en niettemin booden
&y nog tegenweer, als niet willende flerven.
Ook vegten zy veel {louter tegen de Honden.
dan de Voffen doen, en hunne Beet is zeerge- i, deeu iisx*k, P 4 vaar*