1 9 6 B e s c h r y v i n ö
j AfDEEL> aan ’t bewaaren van de Huid niet gelegen laat, efl
* XVI. *’t vermaak wil hebben van dit Dier met Honden te
Hoofd- laaten vegten , weet het zig zeer lang en dap-
STUK' per te verdedigen: want zyn leven is zeer taay;
Marter. ^ ^ van zai miffchien de Latynfche Naam
Martes afkomftig zyn.
Hy is De Marters zyn gemakkelyk tam te maaken,
tembaar. wanneer men ze van jongs af opvoedt; doch,
om ’er niet van befchadigd te worden, moeten
hunne fcherpe Hoektanden tot gelyke hoogte
met de Voortanden worden afgevyld. Want anders
zyn zy niet te betrouwen, en de reuk van
Vleefch , ’t zy gezooden o f gebraden, verlokt
hun dermaate , dat z y , wanneer men ze beletten
wil iets daar van te rooven, in toorn ont-
fteeken: weshalve ’t beft is hun, op dien tyd ,
aan een Kettingje vaft te maaken. Ook loopt
dikwils een tamme Marter, als ’t in den Brons-
tyd is, omtrent de Maand van Maart, voor al-
toos weg. Men heeft ’er gezien , die zo tam
waren, dat zy met de Honden fpeelden en zig
van de Menfchen op allerley manieren lieten behandelen
; gaande tegen den avond uit in de
Boflchen , tot het opzoeken van hunne prooy.
D e Wyfjes brengen doorgaans , in de Maand
April, t’eener dragt vier Jongen voort.
Zyn Stank. De Marter houdt veel, gelyk de Otter, van
te dryten op een fchoone plaats. Zyne Vuiligheid
ruikt fterk naar Moskeljaat, en aan deeze
Reuk kan men dikwils ontdekken, waar zyne
verblyfplaats is. Bovendien geeft zyn geheele
L y f
L y f een ftank uit , zweemende naar dien van den L a*dml,
Bontfem, en men vindt aan zyn Fondament ook Hoofu.
zekere Blaasjes of Beursjes , die een Vogt be-sruK.
vatten, dat een leelyke Reuk heeft, ’t Is om Marter.
deeze reden, dat hy insgelyks geteld wordt onder
de Stinkdieren.
De Lighaamsgeftalte gelykt naar die van denLighaams-
W e z e l, de grootte is omtrent als die van eengeftalte’
Kat. Men heeft zyne langte , van ’t end van
den Snoet tot aan ’t begin van de Staart, bevonden
te zyn een Voet en y y f Duimen ; die
van de Staart elf Duimen. Hy ftaat laager op.
zyne. Pooten, en heeft korter Nagelen of Klaau-
wen dan een K a t : ook is de Kop veel fpitfer,
en meer naar die van een . Vos gelykende ; de
Staart ruighairig ; de Qören kort, breed en
rond; de Tong lang en glad, bezet met fcherpe
tepeltjes, doch zagt, naar agteren ftrekken-
de. Hy heeft verfcheide lange Knevel-Hairen
aan de zyden van den Bek , gelyk de Katten;
ook glinfteren zyne Oogen in de duifternis, en
hy komt, in ’t vallen, altydop de Pooten neer.
De Voetzool is in v y f genagelde Vingeren, die
allen byna even lang zyn, verdeeld en ten dee-
le van een gefcheiden; zo dat men die half-ge*
vliesd zou mogen noemen.
By de Ontleeding van den Marter, vondt men Inwen-
de Beenderen van den Kop bykans zodanig als dee'
die van den Vos ; het Wangebeentje zeer lang
en gekromd. De Tanden waren , in de heide
Kaaken, eveneens als in den Vos en W o l f : te
J, Deel. H Stuk, N 3