B 34 £ S C Ü R Y V I N G
!. Afdeel, ooifprong uitvinden van den Hebreeufchen Naam#
XIII. Keleb, van den Hoogduitfchen, R und, van den
stuk.0*0- SPaanfchen 5 Perro , o f van den Engelfchen,
Dog. De Italiaanfche Naam Cane, endeFran-
fche Cbien , zyn buiten twyfel van het Latyn-
fche Woord Canis af komftiOz.
Rang- De Hond is van den Heer Klein gebragt in zyfchikkmg.
nen Tweeden Rang, onder de Dieren die Hairig
over ’t L y f en gevingerd zyn, maakende met de
Katten en alle andere Dieren, die v y f Klaauwen
aan de Pooten hebben , de vierde Familie daar
van uit (*). De Heer Brisson maakt in zynen
Zeftienden Rang , beftaande uit Dieren die zes
Snytanden hebben in ieder Kaak en genagelde
Vingeren ( f ) , twee Afdeelingen; waar van de'
eerfte zodanige Dieren bevat, die de Vingeren
van elkander afgelcheiden hebben; de tweede
zodanigen, welker Vingeren met een Vlies zyn
te famen gevoegd. De Hond, met veele der-
gelyke Beeften, behoort tot de eerfte Afdee-
ling, waar in hy wederom een -onderfeheiding
maakt volgens het getal der Vingeren, brengende
die Beeften, welke in dat opzigt overeenkomen,
tot één Geftagt. Dus behooren,
volgens Brisson , tot het Geftagt der Honden
ook die Dieren, welke men gemeenlyk Wolven
en Vollen noemt ; als hebbende v y f genagel
00 Zie de Uitgezogte Verhandel. I. Deel, bladz 459-
Ct) Zie c I. Stuk deezer Natuurhke IMorie.
bladz. i i 3.
v a ft d e H o n d e n.
gelde Vingers aan de Voor- en vier aan de Ag- Afdeel*
terpooten; doeh de Hyxnci, die ’er vier aan de XIII.
Voorpooten en v y f aan de Agterpooten heeft, is Hoofd-
’er van afgezonderd:
De Kenmerken van ’t Geftagt der Honden; Kënmer.
'volgens den Heer L inn.eus , zyn dëeze. Z y heb- ken vol-
ben in de Bovenkaak zes Snytanden, waar van gens
* NZEUS
de zydëlingfe langer zyn eri van de anderen af
ftaande; de middelften met puntjes aan de kanten;
in dë Onderkaak ook zes Snytanden, dë
zydelingfë met puntjes: de Hoektanden ënkeld,
gekromd : de Kiezen zes o f zeven in getal, of
meer dan in de anderen. De Dieren van dit
Geftagt zyn gulzig; verfcheuren al bytende;
klimmen niet by de Boomen o p ; hebben een
knobbelige Schaft:
Zeven Soorten Van dit Geftagt worden door Soorten*
L inn/eus opgeteld, waar onder dat Dier, ’t
welk men gëwoonlyk Hond noemt, met zyné
Verfcheidenhedën, de eerfte Soort is ; daar aan
Volgen de W o lf, Hytena, Vos, enz. als Mcde-
Soortén van dit zelfde Geftagt.
( 1 ) Hond met de Staart (over de Jlinkerzyde)
opgekruld.
Dit Merkteken ftrekt niet alleen tot önder-
fcheidinge der Honden van de Wolven, Vos-
fen en de overige Dieren van dit Geftagt, maar
het
( 1 ) Canis. Gesner. Quadr. 91. Aldrov, Digilt
482. Jonst. Quadr. 122. Raj. Quadr. 17(5.
I, Deel. II.Stok* G 2
ï .
Canis»
Hond.