t . Afdeel.
XVI.
H oofdstuk.
deszelfs geLuid. hoorèn, worden zy van. fchrik
bevangen.
De langte des Lighaams van den Wezel
is , volgens Brisson, van het end van den Bek
tot aan ’t begin van de Staart, zeven Duimen, die
van de Staart twee Duimen. Hy heeft kleine
.zwarte Oogen; de Ooren kort, maar breed en
rondagtig: de Pooten .zyn niet veel langer dan
een Duim. Over ’t . geheele L y f is hy met
kort Hair.bedekt, dat r.oodagtig vaal is op het
bovenfte gedeelte van het Lighaam, wit onder
aan den Buik.
/foezel.
Ligbaatns-
geftalte.
Pl. XIVi
Fig. 5*
Inwendige In de Verhandelingen van de Duitfche Na-
deden. tuur-Onderzoekers vindt men de Ontleedkundige
Befchryving van een Wyfjes W e z e l, door
den Heer J. de Muralto (*> ,, De Kop,
„ zegt h y , loopt fcherp uit als die van de
” Spitsmuis: de Snoet is met Borftels voorzien
” gelyk ook de plaats der Wenkbraauwen: de
4, Tanden zyn als die der Katten: de Ooren
„ rondagtig en in twee Randen verdeeld. Het
p.y£ js langwerpig: de Staart aan t end zwart.
De Voorpooten hebbenvyfVingeren, gelyk
„ de Agterpooten: de Oogen zyn bruin. Het
„ Lighaam, geopend zynde, gaf een leelyke
n Hinkende Reuk uit; zo dat de Byftaanders
„ daar door byna in flaauwte vielen. DeBorft
„ was lang, de Lever hadt zeven Lobben,
was bleek van kleur en met een klein Gal-
„ blaas-
(*) Ephetn. Natur. Curiofor. Dec. 2. Ann.I. Ob-
ferv. XLIX.
5, blaasje voorzien: de Lyfmoeder als van deni,Afdeel»
„ Kat. Menvondt, in ’t uiterfte van deszelfs XVI.
„ Hoornen, twee Klieragtige Ballen, waar
„ £ijeitjes zigtbaar waren. De langte der Dar- fyezeL
i, men was anderhalf EÜe. Het Diertje hadt
5, geen Karteldarm. WederzydS telde men veer-
„ tien Ribben; tien aan het Borftbeengehegt,
„ vier die korter waren. Dé Ruggegraat be-
„ ftondt uit zes-en-twintig Wervelen , van ’t
„ Hoofd tot aan den Aars. De Gezigtzenu-
„ wen liepen van elkander afgefcheiden voort,
„ tot aan het midden van het Brein. De Ag-
„ ter-Herfenen waren zeer groot. De Mannet-
s, jes (zégt hy) hebben een Beenige Schaft ” .
De Mexikaanen eeten de Wezeltjes, Gade- Gebruik.
Nüs ze gt, dat, wanneer zy gezouten en gedroogd
zyn, hun Vleefch zö goed is als dat van Haa-
zen. In de Geneeskunde zyn ’er oudtydsvee-
le Eigenfchappen aan toegefchreéven geweeft.
Het Brein, by voorbeeld, gedroogd zynde en
tot Poeijer gemaakt, zou goed zyn tegen dé.
Vallende Ziekte; de Long tegen Borftkwaalen;
de Lever om de Duizeling té géneezen en de
Gal om te gebruiken, als een Tegengift van
Venynen.
De Wezeltjes houden door geheel Europa, Verfchel-
in de Weiden en Boffchagiën, huis. Men vindt .Eenheden,
ze ook in de Noordelyke deden van Afie en ’S
Winters worden zy Sneeüw-wit in de höoge
Gebergten ontmoet. Miflchien behoort het Ja-
vaanfche Wezeltje van Seba, dat kleiner is dan
i. Dïsï. 11 Stuk.. O dé