1de Sweeden Igdkott, en de Hollanders fomtydsl, A ^ » -
Yzervarkcn. Hoof o*
Het Kenmerk der Egelen i s , dat zy tweeiruK.
.Voortanden hebben , -evenwydig, omtrent hen
1 elswyze , langer en Van de anderen afftaande; en*
de bovenften verft overal twee Hoektanden ,
die vóorwaards hellen, klein 'zynde: drie o f vier
icherpe Kiezen o f Maaltanden, met puntjes op
zy de: het Lighaam bekleed met Stekels. n-. -
Van dit Geflagt geeft de Heer U i « W ^
thans:maar ééne Soort op ; naamelyk, den ge- Eunpicuit
wooneft o f Europifchen Egel; ( 1 ) , dien hy te Europi-
vooren den Egel met Opren genoemd, en van den fche Egel*
Amerikaanfchen Egel met kleinder Ooren by ^ ^
Seba afgebeeld ( * ) , onderfcheiden hadt, zynde
dit Geflagt te voeren van hem in den Rang
der Roofdieren, Ferce, gebragt geweeft.
De Egel onthoudt zig byna overal in Europa, Eigën-
doch in eenige Landen is hy gemeener dan inRhappen.
anderen. Dus merkt de Heer L innalus aan,
dat hy menigvuldig gevonden wordt in Goth-
land, zeldzaamer in Sweden, en byna niet in de
Nortlandfche Provinciën. Het is êen vreesagtig
doch tevens flim Beeft. Wanneer hy , vervolgd
wor-
O ) Erifiaceus. faun.,Suêè;\6. Syft. Nat. 52. It.
Goth. 264. Echinus five Erinäceus terreUns. Gesn,
Quadr. 368. Aldr. Qua Jr. 459. Jonst. Quaar. 119.
Tab. LXVill. Raj. Quadr. 23t* Sei?. Mui. I. p.?o.
Tab. XL1X. Fig. 1 , 2. ,,.
(*} Erinaceus iubauriculatus. Sy/l. Nat. VI. KCf}t*
I. D kkl. 11 Stuk, T