I. Afdeel, derfcheiden, maar de Voet vertoont zig als een
XII. ongedaantige Lap o f als een Zwemvin: egter
Hoofd- gebruikt het deeze Voeten om te loopen. De
STUK ö .
Agterpooten dienen meer tot zwemmen, als ook
in plaats van Handen, dewyl het ’er zig mede
kraauwt gelyk de Honden. Als het loopt gebruikt
het alleenlyk de Voorpooten , zettende
zig met het Agterlyf op den Grond en laatende
de Agterpooten nafleepen. Zy ftaan geheel aan
’t end van ’t L y f , gelyk in eenige Watervogelen
, leggende ook ten deêle onder de Huid
verborgens en kunnen derhalven niet uitgeftrekt
worden, doch het Dier kan ieder Poot in ’t by-
zonder beweegen. De v y f Toonen zyn veel
langer dan die der Voorpooten, en ieder met een
byzondere Huid bekleed ; zo dat deeze Agterpooten
de gedaante hebben van Zwemvinnen,
die aan ’t end in v y f Lappen zyn verdeeld.
Deeze Dieren zyn voorzien met twee Uijers,
die nevens de Schamelheid leggen.
Levens- De Zee-Beeren hebben hun verblyf aan de
Dianier. g uften van Kamfchatka , beooften Afie. Z y
zwemmen met veel geweld. De Mannetjes hebben
veele W y fje s , en leeven met dezelven en
de Jongen van beiderley Kunne , troepswyze,
wel ten getale van honderdtwintig, by-een. Z y
paaren op den Oever , het Wyfje agtcrover.
Naauwlyks vreezen zy voor een Menfch en by-
ten op den Steen, dien men naar hun fmyt. Dé
Ouderdom maaktze , door overmaat van Vetheid,
log, cq doet ze leggen bJyvcn. Z y kie-
V A N D E R O B BEN. J
zen een Steen tot hunne Legerftee uit, dien zy j. Afdeel.
niet verlaaten. Men verhaalt , dat zy Kryg XIJ.
voeren omhunne Wyven, om hunne Legplaats, STy ° °FI>
om ’t geen billyk en regt is. Den een bezwy.
kende, komt hem een ander hulpe bieden, dee-
zen weder een ander , nooit twee tegen een;
tot dat ze allen in ’t Gevegt zyn geweeft. Bedroefd
zynde fchreijen zy bitter.
(2) Rob meteen Kam van voor en aan den Kop. n .
Phoca
De Zee-Leeuwen, zegt gemelde Steller , Leonina.
z y n , wat hunne uit- en inwendige geftalte be- Zee-
t r e ft , volkomen gelyk aan de Zee-Beeren, en eeuw*
worden, ’er alleen in ’t volgende van onderfchei-
den. Z y zyn tweemaal zo groot als de Zee-
Beeren; de kleur van ’t Hair is in de Mannetjes
rood , in de Wyfjes bruingeel. Om den Hals
heeft het Mannetje een 'dikken Krans van gekrinkelde
Hairen , byna gelyk de Leeuwen ,
waar van het Dier zynen Naam gekreegen zal
hebben.
Dit Dier is inzonderheid door den Tocht van
den Heer Anson , Kommandeur van de Vloot
zyner Groot Brittannifche Majefteit, welke in
den jaare 1740 naar de Zuidzee zeilde, bekend
geworden.' Het woont naar de Zuid-Pool toe,
zegt de Heer L inïleus. Men vindt het door
den Kapellaan van gemelden Komman deur, onder
(2) Leo marinus. Anson. Itin. 100. Tab. 100#
dn[ons Reizen. Amfterdam 1749. bladz. 115.
I.Deei, HStvm A 3