4*6 B ê s c h r y v i h o
L A fdeel. Duimen, en de langte was, van het opperde
hS pd. Van ieder t0t aan die ° P enin§> °°k omtrent
•tu k . twee Duimen. Uitwendig fcheenen zy Afch-
graauw te zyn van kleur, en waren met veele
witagtige ftreepen getekend, omtrent op gely-
ke manier als de Aardbuilen. De buitenfte Rok,
die zonder rimpels was, fcheen zyne kleur te
ontleenen van den binnenften , welken men
Afchgraauw vondt en Vleezig, hebbende van
binnen verfcheide plooijen, tuffchen welken zrg
de overblyfzels vertoonden van eene grysagti-
ge StofFe, die eene drinkende Reuk hadt en ’er
zo vafl was aangehegt, dat zy ’er mede veree-
nigd fcheen te zynv Deeze plooijen ftrekten
zig in beide de Beurzen uit, die met elkander
gemeenfchap hadden door middel van een Gat,
meer dan een Duim w yd , en niet dan aan den
Bodem vaii één gefcheiden waren. Beneden
deeze twee eerden waren de twee andere Beurzen,
eene terregter, de andere ter flinker zyde,
hebbende ieder de gedaante van eene een wei-
• nig plat gedrukte Peer, o f van een Amandel
in de bolder. Z y hadden de langte van twee
en een half, de breedte van omtrent een Duim,
en maakten met de gemeene Opening als een
zeer ,wyde V , waar binnen de twee eerde Beurzen
in de figuur van een Hart waren geplaatft,
gelyk gezegd is.
Deeze twee onderde Beurzen, zeggen de gemelde
Akademiden, waren met de opperden
taamelyk digt famengevoegd, omdreeks het
Fonr
c a tm m i en wy vinden ;t waarfchynlyk, I. a ™«l.
dat de Stoffe van het Bevergeil, zig begonnen
hebbende te bereiden in die twee Beurzen , STUk.
overgaat in de twee anderen, om zig daar te
voknaaken, dikker, vetter, derker van reuk
en zelfs geeler van kleur te worden. Ook was
het maakzel van de Beurzen zeer verfchillen-
de. ■ De onderden fcheenen uit Klieren te he-
ftaan, gelyk de Nieren van jonge Bceden: want
op derzelver uitwendige oppervlakte vondt men
een groot getal kleine ronde Lighaampjes, een
weinig verheven, en van verfchillende grootte,
de grootden een middeimaatige Linze niet te
bovengaande; zynde altemaal bedekt met den
Rok, die alle de Beurzen omwindt, en niets
anders is, dan een verlanging van het algemee-
ne Spierenvlies. Zy openden verfcheide van oee-
ze Klieragtige Lighaampjes , en vondenze fa-
mengefteld te zyn uit een Spongieus Vleefch,
van witagtige kleur naar ’t roode trekkende, en
met eene aanmerkelyke holligheid voorzien:
zo dat het kleine Beursjes fcheenen te zyn ;
maar zonder eenig Vogt o f merkwaardige StOi-
fe daar in. Op ’t gevoel oordeelende, dat ’er
in de Beurzen, waar van deeze kleine ronde
Lighaampjes de oppervlakte bekleedden , ee-
nige ftofl'e ware; fneeden zy de eene van onderen
open , en daar kwam een Vogt uit, zeer
onaangenaam van reuk, geel als Honig, Smee-
rig als gefmolten.Vet, en brandbaar gelyk Ter-
penthyn; alzo .het vuur vatte door de vlam
I. Desx.. II stuk. VaQ