r Afdeel. trent Cwee en een halvcn Vo et, en zo fcherp
XXV. van Tanden, dat ’er geen Houtwerk tegen be*
Hoofd. ftaan kan. Bosman hadt ’er een geüooten in
een Ton, waar in hy het oordeelde wel bewaard
te zyn \ doch ’s anderendaags bevondt h y d a t
hetzelve, in den tyd van ééne nagt, bynadoor
de Planken, ter plaatfe daar zy dikll waren,
was-heen geboord. Dit Dier, zegt h y , is zo
ftout, dat het de gevaarlykfte Slangen durft aantallen
, en fchiet in gramfchap eenige van zyne
Pennen uit, met zo groote kragt , dat zy een
Dier kwetzen kunnen. Barbot verzekert, daar
en tegen , dat de. Stekelvarkens aan de Goudkuil
zeer gemeen zyn , en dat zy de Slangen
voornaamelyk den Oorlog aandoen , die voor
hunne Stekels ligt kwetsbaar zyn. _ Men ze gt,
dat zy ook Vrugten en Druiven eeten; doch de
helft van ’t jaar al flaapènde onder dén Grond
doorbrengen, gelyk de Egels; geduurende welken
tyd hunne Pennen uitvallen en zy weder
nieuwe krygen. Op Madagaskar zyn zy menigvuldig
en zeer groot, wordende hun Vleefch
van den Landaart aldaar, zo wel als van de
Negers, gegeten.
W y vinden thans dit uitwerpen der Pennen
voor een Verdigtzel uitgemaakt (* ) ; doch
de genen , die dit doen, berigten ons niet,
welk gebruik dit Dier dan hebbe van zyne korte
(2) De Dierlyke Wereld ter befcbouwinge epen gezet.
Amfterd. 1761. p. 79.
S t e k e l v a r k e n s . 357
te, rond-' , ftyve en zeer fpitfe Stekels, welke 1. Afdeel.
onder deszelfs lange, breede, flappe Pennen XXV^
vernoolen zitten, en ’t voornaamfte WerktuiöJTUli>
fchynen te zyn, dat het tot zyne verweeringe
bezigt. Deeze Pennen vonden de Franfche Aka-
demilten dat zeer gemakkelyk uit te rukken
waren, en zo vall niet in de Huid gehegt, als
de lange Pennen: waar door zy meenden dat
het Berigt van dit (uitfchieten der Pennen be-
kragtigd werde (*> De Poëet C laudianus
doelt cjaar op , wanneer hy zegt: dat het Stekelvarken
ze lf de Boog, Koker en Pyl is , van
welke het zig tegen de Jaagers bedient.
In het Ontleeden van zes zodanige Stekel var- s
kens, ontdekten zy onder de Huid, behalve het
Spieren-Vlies, dat een zeer fterke Huidfpier
maakte, wederzyds nog vier andere Spieren ,
dienende om de Huid op verfchillende plaatfen
te beweegen. Deeze Spieren kwamep van de
Tuffchenribbige af, en haare Peezen werden^in-
geplant in de Huid, die.de Ribben en de Zy-
den des Lighaams bekleedt. De Maag was in
drie ongelyke Zakken verdeeld, en de twaalf-
vingeren-Darm fcheen een vierde'n Zak uit te
maaken; doch de Nugteren en Krinkeldarm
waren zeer naauw in vergelyking met den Karteldarm
, die in een zeer grooten Blinden Darm
uitliep, met drie Banden tot een menigte van.
Celletjes famengetrokken, even als in den
Menfch.
(+) Ouvragcs adopiit> Ton. I. p. »37*