I. A fdeel
XXVIII.
Hoofdstuk
. X. MusCulm.
Huis-
Muis.
Eigenfcbappeu.
(io) Muis met een lange byna kaak Staart,* de
ï?mpooten vier-de Agterpootenvyf-Vingerig.
De Naam van den Muis is in veele Taaien
van Europa ook nagenoeg de zelfde en zeer
overeen komftig met den Griekfchen en Latyn-
fchen M u s : want men noemt hem in ’t Hoo°--
duitfeh M a u s , in ’t Sweedfch M m s , in ’t En-
gelfch Moufe. De Italiaanen, égter, hebben
hun Sorice en Sorgio di Cafa; zo wel als 'de
Franfchen hun Souris, afgeleid van Sorex; wélk
Woord, onder de Romeinen, van algemeener
betekenis fchynt geweeft te zyn, In st He-
breeufeh werdt de Muis Acbar g Arabifch eheeten, in ’t Phir of Phar.
De Muis is een vreesagtig, vlug, flim Diert-
je, zeer fcherp van gehoor, als ookvanfmaak
en reuk. Het zwerft overal op de Koornzol-
ders, in de Huizen en zelfs in de Boffchen by
de Huizen, inzonderheid van Ëikeldraagende
Böomen, zo de Heer Linileus aanmerkt. Over
dag houdt het zig, uit fchrik voor Menfchen
en Beeften, doorgaans fchuil: by nagt gaat het
onbefchroomd, om zig de kolt te befchaaren,
die
0 °) Mn* Caud* elongata fubmictè, Paltnis tetfa-
daftylu, Plancis pentadaftylis. Sjfl. Nat. X. p. 62.
Mus Caud& nudiuscuM, Corpóré cinereo fusco, Ab-
domine fubalbescente. Faun. Suec, Sp. 3#. Syfl. Nat.
VI. p. lö. Mus. Gesn. Quadr. 714 Aldr. Quadr.
417 JoNsr. Quadr. Tab. LXVI. Mus domdticus
vulgaris s. minor. Raj. Quadr. 218.
die het op de reuk ontdekt en geen moeite ljAfdeel. fpaart om ze magtig te worden, al moet het XXVIII. j zelfs, ten dien einde, een Befchot van Planken S^°°FD
aan Kaften en Kiften, of ’t gevlogten Teen van Hui^Muj^ Mandewerk doorknaagen. Het weet de lekker-
fte Kaas en ’t befte Brood uit te kiezen; ’t is
zeer graag naar Vet en Vleefch of Spek; ee-
tende verder alles byna wat ’s Menfchen Spys
is. Aristoteles zegt, dat de Muizen niet drinken
; doch men is thans van het tegendeel verzekerd
en heeft zelfs gezien, dat zy Menfchen-
Spog en Pis oplekten by gebrek van Water.
Volgens Richelet knaagt de Muis alles wat
hy vindt, wanneer het hem aan Drank ontbreekt,
en daarom zet men , zegthy, Water
in een Bibliotheek , ten einde zy niet aan de
BoBekeehna lkveonm edne mKoagtteenn. en Wezeltjes, waar van Sterke
de eene in Huis, de andere op ’t Land, groote J°orttee*
verdelgers der Muizen zyn, maaken ’er ook de
Kat-Uilen en andere Roofvogelen jagt op. Men
weet, hoe veel ’er de Menfchen in Valletjes
vangen en van kant helpen: doch, niettegen-
ftaande zulks, blyft ’er altoos genoeg van dit
Ongediert om ons te plaagen. Dit komt eensdeels
van de kleinte der Muizen, die in fchuil-
hoeken dringen, waar uit zy naauwlyks te ver-
neftelenzyn; anderdeels van hunne fterke Voort-
teeling, Aristoteles wil, dat zy zo wel in de
fchielyke voortbrenging als in menigte van Jongen
boven alle andere Dieren uitmunten: want
I, P eil. II Stuk. 111611