I. Afdeel. Rupfen, Spinnekoppen, waren zyne lekkerny,
XV. Men vondt het, in ’t laatft van Auguftus, waar-
Hoöffe- fchynlyk wegens de Koude, dood in zyn Hol
leggen.
UI ( 3) Fi;et met vier voitagtige Streepen, die even'
Putorius. voydig hopen, op de Rug.
Amerikaanfche
De eze, die by Brisson de elfde Soort is in
Bomfem. het Geüagt der Wezelen, wordt van hem ge-
noemd de gejireepte Bontfem. Hy is omtrent
van grootte als de voorgaande, doch een weinig
langer van Snoet, met een ruige Staart. De
Stank en de manier op welke het dien uit geeft,
is even als in ’t andere Stinkdier. C atesby
heeft ’er eene zeer fraaye Afbeelding van gegeven.
Men vindt deezen Bontiem door ’t gehee*
le vafte Land van Noord-Amerika.
Een Dier ^ater Feüillr/e fpreekt (*) van zeker Dier,
genaamd Cbincbe genaamd, ’t welk hy in Zuid-Amerika
Cbincbe. fchoot, en dat door zyn ongemeenen flank niet
alleen, maar ook in andere opzigten, veel over-
eenkomft fchynt te hebben met deeze Stinkdieren.
„ Het heeft de grootte, zegt hy, van
, , onze Katten : de Kop is langwerpig, ver-
, , fmallende tot aan ’t end van de Bovenkaak,
, , die voorby de Onderkaak uitfteekt. Deope-
, , ning van den Bek ftrekt zydelings, tot aan
„ den
(2 ) Putorius Americanus ftriatus. Catesb. Carol.
2. p. 62. t. 62. Poljcat, Skunk Fiskatta. Kalm. Itin.
a. p. 378-
(*) Qbfervat. Pbyfiq. Botan. &c. Tom-1. p. 272.
„ den uitwendigen hoek der Oogen, die lang 1. A f»e il .
„ zyn doch zeer toegekneepen, wit met een xv.
zwarten kring. Het heeft breede vJoren3sTUKt
,, byna als die van een Menfch, met de ran- stinkdier.
„ den der Kraakbeenderen inwaards omgekruld
„ en de Lelletjes een weinig naar beneden han-
, , gende: zo dat de geheele figuur aanwyft,
„ dat het zeer fcherp van Gehoor moet zyn.
„ Twee witte Streepen, haaren oirfprong nee-
, , mende op den Kop, gaan boven de Ooren
„ heen, van elkander afwykende, en eindigen
, , boogswyze aan de zyden van den Buik. De
„ Pooten zyn kort, aan’t end verdeeld in v y f
„ Toonen, die ieder gewapend zyn met een lan*
„ g e , fcherpe, zwarte Nagel, dienende het
,, Dier om in den Grond te booren. Zyn Rug
„ is verheven, gelyk die van een Varken, en
„ de Buik van onderen geheel plat. De kleur
,, van zyne Vagt is donker grys en het Hair zo
„ lang als dat van onze Katten: de Staart, die
„ de langte van ’t Lighaam heeft, verfchilt
,, niets van die van een Vos. Het onthoudt
, , zig in den Grond , gelyk onze Konynen,
„ maar het graaft zyne Holen niet diep.
„ N a dat ik dit Dier afgetekend had, (ver- Deszelfs
„ volgt Pater Feüillee) keerde ik naar de Tent
„ terug, en was ’er nog wel tien Sdïreeden af,
„ wanneer onze Officiers de leelyke Reuk be-
„ merkten, die ik medebragt; fchoon ik het
, , Dier, om den affchuwelyken Stank, op de
, , plaats had laaten leggen. Dcrhalven niet in
I. E>eëi, II Stuk, »>-^e