I. AFDEFute kwetzen, noGh de Jongen, als die ter We?
XVin. i-eitj komen, op te eeten; gelyk de Zeug zelsïuk.
° FD" ve forn!:yds doet, wanneer zy gebrek aan Voed-
zcl heeft. Men laatze in ’t begin van ’t Jaar
befpringen, oh dat de Biggen nog voor den
Winter zouden kunnen groei jen: doch, als men
ze tweemaal in ’t Jaar wil doen Jongen, zo
doet men zulks in November, wanneer de Biggen,
in Maart ter Wereld komende, nog voor
den Winter bekwaamlyk kunnen worden vet gemaakt
en geflagt. De wilde Zeug werpt maar
eenmaal ’s Jaars, en dat gemeenlyk in de Zomer
; zy laat haare Jongen wel drie o f vier
Maanden zuigen, en houdt ze by zig , tot dat
ze twee o f drie Jaaren oud zyn. De tamme
Zeug iaat men haare Jongen niet meer dan twee
Maanden zoogen; zelfs worden de Biggen, als zy
drie Weeken oud z y n , reeds met de Moer in
’t Land gejaagd, om ze aan ’t Gras eeten te
gewennen; v y f Weeken daar na worden ze van
de Moer afgenomen, en met Huy en Zemelen
gevoed, om ze naderhand te metten , o f met
Melk, tot Speenvarkens gemaakt.
De botheid der Varkens blykt nog te meer ,
dewyl ,de Biggen naauwlyks hunne Moer kennen
, pramrnende aan de eerfte Zeug, die hun
voorkomt: doch in de wilde Zwynen fchynt,
miflehien uit noodzaake, een grooter drift te
zyn van de Jongen naar de Moer en de Ouden
zyn ook daaromtrent oplettender. In den
Bronstyd zoekt het Mannetje en volgt het Wy fje
»
]E, blyvende doorgaans dertig dagen, rnethaar, 1. Afdeel»
in het digtfte der Boffchagiën. Het is diestyds XVIII.
woefter dan ooit, en wordt zelfs verwoed ie*gTyKj
dien een ander Tvlannetje zyne plaats inneemen
w i l , wanneer zy met elkander vegten en zig
fomtyds doodelyk kwetzen. Men hoort Ze, in
zulk een Geval, yzelyk gieren , dat anders de
Beer zelden doet, maar de Zeug meermaalen,
en, als zy verraft worden o f fchielyk verfchrikken,
fnuiven zy zo geweldig, dat men het op
een grooten afftand hooren kah.
Zodanige wilde Zwynen , die niet over de Zwynen
drie Jaaren oud zyn , worden by de Jaagers Jagt*
Beefien van Kompagnie genoemd; alzo z y , tot
dien tyd toe » zig niet van elkanderen afzonderen,
volgende altemaal hunne gemeeneMoer.
Z y fcheiden zig niet van één, voor dat zy fterk
genoeg zyn , om de Wolven tegenftand te bieden.'
Indien zy dus Troepswyze aangevallen
worden , ftaan zy elkander getrouwelyk b y ,
maakendë een ronden Kring , met het L y f te?
gen elkander, de Koppen vooruit, en befluiten
de jongfte Jongèn daar binnen. Men jaagtze
fomtyds met magt van Volk , ’t welk een Klop-
Jagt genoemd wordt, om dat men z e , een Bofch
rondom bezet hebbende, door groot geraas daar
uit dóet te voorfchyn kómen, in welk geval het
fomtyds wel een Man het leeven koft. De
wilde Zwynen-Jagt met Honden is ook niet
zonder gevaar, en fchadelyk wanneer men een
ouden Beer aantreft, die weinig deugt en dik-
. 1, Deel. II Stuk. R. wils