I. Afdeel, befchry ving van de uitwendige gedaante. De
XXIV. Huid, die zeer dik is, ftrekt zig drie Voeten
Hoofd- j van de Ooren tot aan het begin van de
stuk, r ’ , , . f .. ,. Rug: aldaar maakt zy een verdubbeling, die
over de Rug heen aan beide zyden nederwaards
gaat; zo dat dit gedeelte, met de kreukels die in
de Nek zyn gepaard, een'igermaate naar een
Kap gelykt welke de Monniken op deRugdraa-
gen: ’t geen de reden is ; dat de Portugeezen
dit Dier boertende genoemd hebben, de In,
diaanfche Monnik. Dit gedeelte van de Huid
hangt over ’t bovenfte der Voorpooten, tot aan
de Kniejen, even o f het omgeflagen Laarzen
waren. Onder aan den Hals is een dergelyk
Ruk V e l, zeer dik, omtrent een Voet lang ep
taamelyk zweemende 'naar het onderfte van den
Halsband van een Os, die voor een Kar ge-
fpannen wordt. Agter de eerfte verdubbeling,
welke van Strabq by een Draagband vergelee-
ken wordt, ftrekt de Huid z ig , met eenige ne-
dèrwaards loopende rimpels, tot aan het G a t ,
alwaar zy weder eene verdubbeling maakt, die
zeer hard is, gelyk dit geheele ftuk Huid, ’t
welk byzonder naar een Dekkleed van een Paard
gelykt, hebbende op de Rug de langte van vier
Voeten, Een Voet agterlyker dan deeze Beuling,
die van Strabo ook een Draagband ge-
heeten wordt, neemt de Staart haaren oor-
fprong, hebbende de langte van drie Voeten;
doch zy is , ter langte van agt Duimen, o f tot
tap lief Fopdamept toe, gehegt aan’t Lighaam
van het Dier, Het Gat is met twee dikke Beu- h Afdefl.
lingen omringd, die wederzyds aan ’t.end van XXIV.
het middelftuk, boven op de Rug, beginnen, sT^ 0FU-
en zig met de Staart, by het Fondament, ver-
eenigen: zo dat het Gat, van agtercn gezien,
door de Staart in twee deden fchynt te zyn ge-
fcheiden, maakende ieder een halven Cirkel ,
van omtrent drie Voeten omtreks. De Agter-
pooten zyn ook, een weinig boven de Kniejen,
met dergelyk eene verdubbeling, als deomflag
van een Laars, omzoomd. Het middelftuk van
de Rug hangt wederzyds als een Zadel a f, even
of het los ware, en tuflchen de Beulingen ,
welken hetzelve aldaar, ter dikte van drie o f
vier Duimen, maakt, is de Buik van ondeiep
met een dunne zagte Huid , ter breedte van twee
Voeten, bekleed; ’t welk met de. agt Voeten
der breedte van het middelftuk, over de Rug
heen leggende, eenen Omtrek van tien Voeten
, overdwars gemeten, beflaat.
Men ziet hier ujt, wat reden de Heer L in-:
njeus gehad heeft om de gedaante der Huid van
den Rhinoceros dus kortelyk tq befchryven.
Zy is kaal, met dwarfe Kreuken: i . die agter ’t
Hoofd, 2. die der Schouderen; 3. die om den Buik
voor de Billen ; 4- die der Dyën, over de Billen
heen, Deeze Kreuken zyn de Beulingen, o f
verdubbelingen, waar van ik zo evenfprak,
onder welken men de Hand kan fteeken. Buiten
twyfel heeft de Natuur,; door deeze zon,
derlinge fchikkinge, gezorgd voor de bewee-
EKU USTUIt, Y 4