I. Afdeel. Jagt om ’er het Bevergeil van te krygen, wof-
XX' II, den zulke Netten fomtyds ftilletjes voor de Ga-
*tuk.JFD" ten gezec > daar zy zig onthouden , en, wanneer
men deeze Dieren uit hunne Wooningen dry-
ven kan, dezèlven dikwils daarin gevangen.
Door mid- De oude Bevers zyn veel flimroer en gevaar-
del van lyker om aan te doen , dan de Jongen. Men
Honden, gébruikt Honden , die op deeze Jagt afgerigt
zyn , en in de Holen kruipen , om de Beveis
daar uit te jaagen, o f door het rinkelen hunner
Bellen de plaats aanwyzen , alwaar men in den
Grond moet graaven, ten einde de Bevers, ter-
wyl zy ze aan de. Staart gevat hebben , mee
een weerhaakig Spiesyzer , dat aan, een langen
Stok is, daar uit te haaien. Alvoorens egter moet
de opening van het Hol, in ’tWater, meteen
N e t, gelyk gezegd is , gellooten zyn , en men
behoort fterk te zyn van Volk: alzo ’er anderen
aan den Oever en in ’t midden der Rivier moeten
ftaan, met dergelyke Spießen, om de Bevers
, wanneer zy bezyden ’t Net om, daar o-
ver heen o f onder door ßuipen , te fteeken:
doch daar toe wordt een byzondere vlugheid en
kragt vereifcht. ’t Gebeurt ook wel, dat men,
om deeze Dieren magtig te worden, dezelven met
Rook uit hunne Wooningen genoodzaakt is te
dry ven. Dikwils worden Honden, en Menfchen
zelfs, deérlyk van hun gek wet ft.
Met In Kanada , daar de Bever-Jagt in ’t midden
Vallen. van den Winter gefchiedt, om' dat de Vagten
dan beft zyn ; gebtuikt men gemeenlyk een
foort
foort van Vallen. .De Jaagers wéeten, dat déë- I. Azmrè.
ze Dieren op vcrlch Hout beluft zyn, en bren- XX\ 11.
gen derhalve eenige ftukken by de Bever-Hut* ST^ FD'
tën, zettende daar by een V a l, gelyk Waar rtiéi
dë men fomtyds Bontfems en dergèlykë Dieren
vangt. Z y fteeken eenige Stokken diép in den
Grond, waarop zy een Dwarshout'leggen, dat
zéér zwaar is, en door middel van een dun Tukje
, als een Tongetje * ópgéhoudën wordt, anderhalf
Voet hoog ; verpletterende den Bever,
die ’t zelve a fb y t, onvermydelyk. Zymaaketl
daar ,6ok Gaten in het Y s , wanneer ’t zelve een
Voet dik is ; die zy vullen met Lifchdoddcn ;
om Van de Bevers niet gezién te worden; flaan-
de hun, wanneer zy ’er den Kop door fteekert
om Lugt te fcheppeh, met een Byl doöd. Ook
haaien zy ze fomtyds, by de Staart o f by een
Agterpoot, levendig op ’t Y s ; en vangenze anders
ook wel op de gemelde manier, met Netten
te zetten voor de Wooningen deezef Dieren
, en die dan op té rooden o f te vernielen.
Een andere , niet onaattige manier j is in Met eéa
Sweeden daar toe gebruikelyk. Men maaktFuik*-
van Pynboomen-Takken , daar de Baft niet aft-
gefchild is , een foort van Fuik , twee en een
Vierde Ellen lang , en in ’t vierkant èen Vierendeel
van een Elle breed, doch aan beide enden
even wyd. Aan ’t agterfte End zet men eeri
Roofter van Yzeren Staavén, die wel vaft moeten
gemaakt zyn aan ’t vierkante Raam , waar
mede de Takken aan elkander zyn verbonden ;