I. Afdeel, van een Kaars. Men tragtte dit V o g t, uit de'
XXVII, andere Beurs, door drukking te doen overgaan
*tuk. ' opperden, o f in de gemeene Opéning; maar
geen van beiden gelukte. Vervolgens werdt
een derde Beurs, onder aan deeze tweede,
ontdekt, die veel kleiner was en vol V o g t,
ook met Klieragtige Lighaampjes omkleed. In
deeze was het Vogt geelder, vloeibaarder, beter
bewerkt dan in de anderen en van verfchillen.
de reuk ; gelykende zeer naar Doijer van E y ,
doch een weinig bleeker. Men kon het uit
r deeze laatfte Beurs, zo min als uit de anderen,
door drukking, in de opperde Beurzen ofin de
gemeene Opening niet doen uitloopen.
In ’t voorbygaan zeggen zy iets van ’t gebruik,
’t welk de Bever fchynt te maaken van
dit Vogt. Men fchreef uit Kanada, dat deeze
Dieren zig daar van bedienen om Appetyt te
krygen, wanneer zy wanludig zyn ; dat zy hetzelve
doen uitkomen, door met hunne Poot de
Blaasjes te drukken, die dit Vogt bevatten, en
dat de Wilden ’er de Strikken mede bedryken,
die zy voor deez*e Dieren zetten , om dezelve
aan te lokken. Rondeletius hadt wel opgemerkt
, dat de Bevers dikwils dit Vogt likken;
maar hy fpreekt niet van het byzondere gebruik,
’t geen men ons berigt, dat ’er de Wilden
en het Dier ze lf van hebben,
De Ballen U it ,deeze naauwkeurige befchry ving der Beuren
Schaft. zerij (]je het Bevergeil bevatten, blykt, dat het
geenzins de Ballen zyn van dit Die r , gelyk
vee.
veelen zig ’t onregte verbeeld hebben. Sex- I.Afdeel.
tiüs dreef volgens’t verhaal van Plinius den ^
fpot met de genen, 'die geloofden, dat de Be- STüKi
ver zig de Ballen afrukt, wanneer hy van de
Jaagers wordt nagezet; agtende zulks onmoge-
lyk , dewyl zyne Ballen aan de Ruggegraat ge-
hegt waren: maar dus bragt men een nieuwe
dwaaling ter baan. Onze Ontleedkundigen vonden
dezelven, gelyk D ioscorides reeds aartge-
merkt heeft, in de Lidïchen: dat is , een weinig
hooger dan de Beurzen aan de uitwaardfe
èn zydelingfe deelen van het Schaambeen; zittende
geheel verhoolen ; zo dat van dezelven,
noch van de Schaft, niets te zien ware , vcor-
enaleer de Huid was opgeligt. Z y waren inderdaad
, by de gemelde Beurzen te vergely-
ken, uitermaaten klein, verfchillende voor t
overige weinig van die der Honden , naar welker
Ingewanden die van den Bever ook taame»
lyk zweemden. De Schaft hadt aan zyn end,
in plaats van Hoofdje, een Been van ruim een
Duim lang, van fatfoen als een Stylet, loopen-
de puntig uit, en rees niet, gelyk in de Honden
, van het Schaambeen op naar de Navel,
maar daalde nederwaards naar het Fondament,
alwaar zy zo verholen eindigde, dat men, eer
de Huid was weggenomen, de Sexe vaiï het
Dier niet ontdekken' kon, *
Het Vleefch van den Bever is eetbaar. De e rül *
. Indiaanen houden ’er veel van, inzonderheid
van de Staart, die, behoorlyk toebereid zynde,
J. Deei. II Sws., Elct