I
I'
I. Afdeel, j, fchynlyk, dat, in weinig bezogte Eilanden en
XII. ,, Landflreeken , andere Soorten van deezea
6Tuk°FD* ” Stam zuilen zyn , die men nog niet ontdekt
„ heeft: doch men moet opmerken, dat, wan-
,, neer zig geen ander verfehil, dan de enkele
,, verandering van kleur, onder haar vertoont5
„ naamelyk in haare grootte, evenredigheden,
3, Tanden o f Ledenmaten; zy niet meer voor
„ verfchillende Soorten te houden zyn , dan
,, Koeijen die verfcheiderley verdeelingen heb1-
, , ben in de Wolken o f Vlakken van ’t flair
„ op hunne Huiden.”
Verfcbei- De Heer Parsons fpreekt vervolgens van de
deS° ° “ en Verdeeling , welke door den Heer L inn^eu» van Rob- 0
ben. voorheen in ’t Gefiagt der Phoca gemaakt was,
toen die Natuurkenner hetzelve maar in de twee
Soorten , van Phoca met bedekte en Phoca met
uitjleekende Hoektanden, onderfcheidde ( * ) , en
hy fielt van de eerfle Soort, dat is die der Zee-
Honden , de volgende Verfcheidenheden voor,
welke hy door Afbeeldingen van zodanige Dieren
, naar ’t leven gemaakt, opheldert; naamelyk.
1. Kleine Z ee-Hqnd , de Pallen der Voorpot
ten gevingerd, genageld met ronde Nagelen.
De gewoone Rob, het Zee-Kalf van Char-
Leton en veele andere Autheuren. Men
vindtze aan de Kuften van ’t Eiland Wight,
die van Comwall en byna alle Landen. .
2. Klei*
0 0 Syfte,n‘ Nat, Ed. VI,
i . Kléine Z ee-Hond , met een langer Hals, een j, Afdeel,
Kop zvoeeménde naar dien van een Otter, de x il.
Voorpoten brêed, niet gevingerd. stuk° FÖ*
De langhalzige Rob van Grew. Men vindt?
ze aan de Kuften van verfcheide Landen..
3. Kleine Z ee-Hond , met de Voorpooten gevin,-
gerd, genageld, den Hals gekneepen, den
Kop als van een Schildpad.
De Schildpadskoppige Rob. Z y onthoudt zig
aan de Oevers in verfcheide deden 'van
Europa.
4. G roote Z ëehönd , met de Voorpooten gevingerd
, genageld, het Lyf langer.
De Langlyvige Rob. Men vindtze aan de
Kuften van Gornwall en van ’t Eiland
White.
Als eene vyfdè Vèrfcheidehheid fielt de Heer
Parfons den Zee-Leeüw van den Heer Anfbh
voor, die van de anderen in ’t algemeen, welker
Agterpooteh breed zyn als gewoonlyk4 ver-»
fchillen zou , doordien zyne Agterpooten in
tweeën zyn gefpleeteh: doch het blykt klaar,
dat hy dit Dier verwart niet de Matiati o f Zee«
Koe der Weftindien;
Voorts fpreekt hy van de Leerzaamheid der iiunnë
kobben o f Zee-Honden, die, gèlyk Charle- Leerzaam-
ton reeds gemeld heeft, van de VifTchers en
Zeelieden, aan de Kuften van Cornwall èn ’t Eiland
W igh t, gevangen zynde, zo tam worden
gemaakt, dat men Geld kan winnen met dé
Aardigheden van deeze Dierén te Vertoonëm
L D s s i . II Stuk, B & „ W y